Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Les 1 - 2 oktober - 4HD - werkwoordspelling
1 / 21
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
In deze les zitten
21 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
15 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
Slide 8 - Tekstslide
Hij (binden) het touw stevig vast
A
bindt
B
bind
C
bint
D
bin
Slide 9 - Quizvraag
Waarom (worden) jij altijd kwaad, als Jan jou niet direct (antwoorden)
A
wordt - antwoord
B
word - antwoord
C
word - antwoordt
D
wordt antwoordt
Slide 10 - Quizvraag
Het geeft niet of het lang (duren); ik (aanraden) je aan rustig te wachten.
A
duur - raat
B
duurt - raad
C
duurt - raat
D
duurt - raadt
Slide 11 - Quizvraag
Het (lijden) geen twijfel of hij (aanvaarden) die betrekking.
A
lijdt - aanvaardt
B
lijd - aanvaard
C
lijd - aanvaardt
D
lijdt aanvaard
Slide 12 - Quizvraag
Wie zich tot de burgemeester (wenden), (krijgen) zeker antwoord.
A
wend - krijgt
B
wend - krijg
C
wendt - krijgt
D
wendt - krijg
Slide 13 - Quizvraag
Wat (verbeelden) jij je wel; je (proberen) steeds de baas te spelen
A
verbeeldt - probeert
B
verbeeld - probeert
C
verbeeldt - probeer
D
verbeeld - probeer
Slide 14 - Quizvraag
Persoonsvorm in de verleden tijd
Slide 15 - Tekstslide
Toen men hem (vragen) wat hij (gaan) doen, (antwoorden) hij, dat hij dat nog niet (weten).
A
vraagde - ging - antwoorde - weette
B
vroeg - ging - antwoorde - wist
C
vroeg - ging - antwoordde - wist
D
vraagde - ging - antwoorde -wist
Slide 16 - Quizvraag
Maar hij (beloven) , dat hij flink (zullen) worden aangepakt.
A
beloofde - zal
B
beloofde - zou
C
beloofte - zou
D
beloofte - zal
Slide 17 - Quizvraag
Zijn vader (verwachten) niet anders van hem.
A
verwacht
B
verwachte
C
verwachtte
D
verwachtten
Slide 18 - Quizvraag
Het weer (werken) mee, want gedurende de hele reis (schijnen) de zon.
A
werkte - schijnde
B
werkt - scheen
C
werkte - scheen
D
werk - schijnde
Slide 19 - Quizvraag
Toch (krijgen) ze bijna een ongeluk, toen in een bocht van de weg de auto (slippen).
A
krijgden - slipden
B
kregen - slipten
C
krijgen - slipde
D
kregen - slipte
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
werkwoordspelling
April 2020
- Les met
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
werkwoordspelling
November 2020
- Les met
19 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
werkwoordspelling
September 2022
- Les met
38 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
V1B_werkwoordspelling les 3: persoonsvorm verleden tijd
11 dagen geleden
- Les met
29 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
V1C_werkwoordspelling les 3: persoonsvorm verleden tijd
11 dagen geleden
- Les met
29 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
wk 41: les 2
Oktober 2020
- Les met
46 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
h2- les werkwoordspelling 2
Mei 2023
- Les met
16 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
KT2: werkwoordspelling H6 sheets met uitleg
Maart 2024
- Les met
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 2