In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.
Onderdelen in deze les
2 minuten voordat de les begint
Fijn dat je er bent!
Check:
je telefoon in telefoonzak?
boeken/ laptop/ etui op tafel?
laptop blijft dicht
ls de timer afgelopen dan begint de les
timer
2:00
Slide 1 - Tekstslide
Deze les
herhaling 2.4 (quiz )
uitleg 2.5
zelfstandig aan het werk met 2.5
Slide 2 - Tekstslide
Heb je een kleinere kans op hart- en vaatziekten als je dik bent?
A
ja
B
nee
Slide 3 - Quizvraag
In de afbeelding zie je een vrouw met ondergewicht.
Kun je ondergewicht krijgen als je lichaam alle reservestoffen verbruikt?
A
ja
B
nee
Slide 4 - Quizvraag
Is 1 kJ evenveel als 100 000 joule?
A
ja
B
nee
Slide 5 - Quizvraag
Heeft je lichaamsbouw te maken met hoeveel voedsel je nodig hebt?
A
ja
B
nee
Slide 6 - Quizvraag
In de afbeelding zie je verschillende tussendoortjes.
Zijn er gezonde en minder gezonde tussendoortjes?
A
ja
B
nee
Slide 7 - Quizvraag
Als je ondergewicht hebt, kun je dan sneller ziek worden?
A
ja
B
nee
Slide 8 - Quizvraag
Wat zal meer energie leveren: een appel of een krentenbol?
A
appel
B
krentenbol
C
ze leveren allebei evenveel energie
Slide 9 - Quizvraag
Waarom hebben mannen meer energie nodig dan vrouwen?
A
mannen bewegen meer dan vrouwen
B
mannen hebben grotere spieren dan vrouwen. Spieren gebruiken energie.
Slide 10 - Quizvraag
Is minder eten dan je lichaam nodig heeft een verstandige manier van afvallen?
A
ja
B
nee
Slide 11 - Quizvraag
Heeft een passend gewicht te maken met de eigenschappen die je van je ouders hebt geërfd?
A
ja
B
nee
Slide 12 - Quizvraag
Is 1 J evenveel als 4,2 calorieën?
A
ja
B
nee
Slide 13 - Quizvraag
In de afbeelding zie je Robin. Hij voetbalt veel.
Heeft hij meer energie nodig dan een even grote jongen met weinig lichamelijke inspanning?
A
eieren, melk en vlees
B
wortel, vis en yoghurt
C
pompoen, kaas en speklappen
D
kwark , vis en radijs
Slide 14 - Quizvraag
Is het eten van twee tussendoortjes per dag gezond?
A
ja
B
nee
Slide 15 - Quizvraag
Hebben dikke mensen meer kans om suikerziekte te krijgen?
A
ja
B
nee
Slide 16 - Quizvraag
In de afbeelding zie je een zak patat. Een zak patat levert 1000 kJ. Fietsen kost 20 kJ energie per minuut.
Hoeveel minuten moet je fietsen om de energie van een zak patat te verbruiken?
A
5 minuten
B
25 minuten
C
50 minuten
D
55 minuten
Slide 17 - Quizvraag
Lisa is te zwaar en volgt een dieet om af te vallen. Ze krijgt 7000 kJ per dag binnen. Ze gaat ook elke dag naar de sportschool. Ze verliest snel veel gewicht en is daar heel tevreden over.
Is dit een gezonde manier van afvallen?
A
ja
B
nee
Slide 18 - Quizvraag
De leerdoelen
Je weet wat er met samengestelde producten wordt bedoeld
Je weet wat voedsel conserveren is en kunt hier voorbeelden van noemen
Je weet hoe en waarom voedsel kan bederven
Je weet wat voedsel hygiëne is en hier tips voor geven
Je weet wat kruisbesmetting is
Je weet wat met voedsel bereiden wordt bedoeld
Weten wat de verschillende bereidingswijzen zijn
Slide 19 - Tekstslide
Thema 2 Voeding en vertering
De basisstoffen:
1. Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
2. Functies van voedingsstoffen
3. Gezonde voeding
4. Hoeveel is gezond?
5. Eten uit de keuken
6. Je gebit
7. Het verteringsstelsel
8. Eten uit de fabriek
Slide 20 - Tekstslide
2.5 Eten uit de keuken
Slide 21 - Tekstslide
Samengestelde producten
= Voedingsmiddelen die samengesteld zijn uit verschillende grondstoffen
Grondstoffen = ingrediënten
Je lichaam haalt energie uit het voedsel dat je eet of drinkt
Slide 22 - Tekstslide
Voedselbereiding
Het klaarmaken van voedsel noem je bereiden
Je hebt verschillende manieren om voedsel te bereiden
Soms hoef je het voedsel niet te bereiden. Dan kun je het rauw eten.
Slide 23 - Tekstslide
Noem 2 voorbeelden van voedsel wat je rauw eet?
Slide 24 - Woordweb
Voedsel bereiden
koken bakken frituren stomen braden
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Video
Thema 2, bs 5 (= 2.5)
Blz. 101 en 102
Opdracht 27
Slide 27 - Tekstslide
Besmetting voorkomen
Voedsel wat besmet is met bacteriën en schimmels kan bederven als je het te lang bewaard.
Bedorven voedsel herken je aan smaak, kleur en geur
De houdbaarheidsdatum is de datum tot wanneer je een voedingsmiddel kunt bewaren
Vooral dierlijke voedingsmiddelen bederven snel
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Video
Kijkersvragen
Schrijf de volgende 2 vragen in je schrift en beantwoordt ze tijdens het kijken naar het filmpje.
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Video
Thema 2, bs 5 (= 2.5)
Blz. 102 en 103
Opdracht 28 en 29
Slide 32 - Tekstslide
Voedselhygiëne
= op een schone manier met je voedsel en keukenmateriaal omgaan.
Slide 33 - Tekstslide
Kruisbesmetting
= Bij de bereiding van voedsel bacteriën overbrengen van het ene voedingsmiddel op het andere.
Gevaarlijk voor voedingsmiddelen die je rauw eet.
Gebruik voor vlees, vis en kip ander keukenmateriaal dan voor groenten.
Leg rauw en klaargemaakt voedsel nooit bij elkaar.