ruilen over de tijd

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Het CPI:

Slide 2 - Tekstslide

Consumenten-prijs-indexcijfer (CPI)
CBS berekent de inflatie met het CPI.
  • Bepaling van het goederenmandje
  • Bepaling van de wegingsfactoren
  • Omzetting van prijzen in indexcijfers
  • Berekening van het consumentenprijsindexcijfer (CPI)
  • Berekening verandering CPI (% stijging => inflatie)

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Bereken de CPI
voor 2015. Rond af
op 1 decimaal.

Slide 5 - Open vraag

Reëel en nominaal
Reëel inkomen = nominaal inkomen - inflatie
Nominaal inkomen = reëel inkomen + inflatie
Inflatie = nominaal inkomen - reëel inkomen

Slide 6 - Tekstslide

Nominale BBP met 4% gestegen en reële BBP met 2% gestegen.
De prijzen zijn
timer
0:30000
A
gestegen
B
gedaald
C
gelijk gebleven
D
kun je niets over zeggen

Slide 7 - Quizvraag

Het reële BBP stijgt met 3%, de bevolkingsomvang met 2,5%. Het reëel bbp per hoofd van de bevolking (...).
A
stijgt
B
daalt

Slide 8 - Quizvraag

Wat is je reëel rendement?
De rente op je spaargeld is 6%, de inflatie is 1,5%.
A
-4%
B
4,5%
C
7,5%
D
4%

Slide 9 - Quizvraag

inflatie = 2,3%
reëel rendement = 3,7%
nominaal rendement =
A
6%
B
-6%
C
1,3%
D
-1,3%

Slide 10 - Quizvraag

Het reëel inkomen zegt iets over .....
A
Hoe realistisch je inkomen is
B
Hoeveel je verdient
C
De koopkracht
D
Hoe rijk je bent

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Economische levensloop
In de paragrafen van H2 heb je een voor een kennis gemaakt met het verloop van de arbeidsproductitviteit, het looninkomen en het vemogen van een persoon gedurende zijn leven. Dit kan ook worden weergegeven in grafieken, die weer onderling met elkaar in verband staan; de economische levensloop (zie ook het figuur hiernaast).

Slide 13 - Tekstslide

Ruilen over de tijd
Geld verdienen en geld uitgeven gebeuren in verschillende periodes.  


Slide 14 - Tekstslide

Tijdens de levensloop heb je te maken met ruilen over de tijd. Wat is een voorbeeld van ruilen over de tijd?
A
het kopen van schaarse goederen
B
lenen voor de studie
C
pensioen volgens het omslagstelsel
D
het krijgen van een uitkering

Slide 15 - Quizvraag

Wat is GEEN voorbeeld van
ruilen over de tijd?
A
Je betaalt maandelijks premie voor je pensioen.
B
Je koopt met een persoonlijke lening een nieuwe wasmachine.
C
Je betaalt elke maand huur voor je woning.
D
Je koopt een telefoon op afbetaling.

Slide 16 - Quizvraag

Ruilen over de tijd laat zich het best beschrijven als..
A
vervroegen van consumptie
B
uitstellen van consumptie
C
rente betalen
D
inkomen en koopkracht verschuiven tussen heden en toekomst

Slide 17 - Quizvraag

Tijdens de levensloop heb je te maken met ruilen over de tijd. Wat is een voorbeeld van ruilen over de tijd?
A
het kopen van schaarse goederen
B
Studeren
C
belasting betalen
D
het krijgen van een AOW uitkering

Slide 18 - Quizvraag

I: lenen is Ruilen over Tijd van het heden naar de toekomst
II: sparen is Ruilen over Tijd van de toekomst naar heden.
A
Beiden juist
B
Beiden onjuist
C
Alleen I juist
D
Alleen II juist

Slide 19 - Quizvraag

Het synoniem voor ruilen over tijd is:
A
Substitutiegoed
B
Intertemporele subsitutie
C
interval substitutie
D
Interval substitutiegoed

Slide 20 - Quizvraag

Intertemporele substitutie is ....
A
hetzelfde als ruilen over de tijd
B
consumptie vervroegen
C
sparen
D
hetzelfde als lenen

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Je maandelijkse inkomen is een
A
voorraadgrootheid
B
stroomgrootheid

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Waarom is het volgen van een studie ook wel "ruilen over tijd"

Slide 25 - Open vraag

Ruilen over de tijd
Waarom is investeren in onderwijs door de overheid ‘ruilen over de tijd’?
Het kost nu geld -->maar als de beroepsbevolking hoger is opgeleid, leidt dat tot een hoger nationaal product (BBP) en dus hogere belastinginkomsten later.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

De AOW is een voorbeeld van ruilen over tijd.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Bij de AOW wordt gebruik gemaakt van het
A
Kapitaaldekkingsstelsel
B
Omslagstelsel
C
Premiedekkingsstelsel
D
Geld van de ouderen

Slide 29 - Quizvraag

Leg uit wat het kapitaaldekkingsstelsel is.

Slide 30 - Open vraag

Door de vergrijzing komen er steeds meer AOW'ers. De overheid wil de AOW premie voor werkenden verhogen. Leg uit dat dit de intergenerationele solidariteit onder druk zet.

Slide 31 - Open vraag

Een pensioen is een goed voorbeeld van ruilen over tijd
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Bij welke van de 3 pijlers is er geen sprake van ruilen over de tijd?
A
Bedrijfspensioen
B
Geen van allen
C
A.O.W (basispensioen)
D
Vrijwillige pensioenopbouw

Slide 33 - Quizvraag

Bij welke van de 2 is er sprake van ruilen over tijd?

Kapitaaldekkingsstelsel of omslagstelsel?
A
Kapitaaldekkingsstelsel
B
Omslagstelsel
C
Beide
D
Geen van beiden

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide

De overheidsschuld is een
A
voorraadgrootheid
B
stroomgrootheid

Slide 36 - Quizvraag

Als de overheid de belastingen verhoogt om de zorgkosten in verband met de vergrijzing te betalen, vindt er ruilen over de tijd plaats.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Als de overheid geld leent voor de aanleg van wegen is er sprake van ruil over de tijd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 38 - Quizvraag

Hoe doet de overheid aan ruilen over tijd?
A
Investeren in onderwijs
B
Kopen van straatlantaarns
C
Uitgeven van staatsobligaties
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 39 - Quizvraag