Leesvaardigheid 4V p2: tekst 2 examen havo '22

Leesvaardigheid 4V tekst 2
Ga toch eens een weekendje spelen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid 4V tekst 2
Ga toch eens een weekendje spelen

Slide 1 - Tekstslide

Oriënteren: wat denk je dat het onderwerp van deze tekst is?

Slide 2 - Open vraag

Oriënteren: wat verwacht je dat het belangrijkste doel van deze tekst is?
A
opiniëren
B
overtuigen
C
informeren
D
amuseren

Slide 3 - Quizvraag

Lees nu de tekst en maak de vragen

1. Zelfstandig lezen (+/- 10 min): markeer kernzinnen en belangrijke info / maak aantekeningen in de kantlijn
2. Vragen maken in duo's (+/- 30 min): overleg met elkaar / formuleer de juiste antwoorden
--> maak goed gebruik van je/een woordenboek!
3. Klassikaal nakijken en nabespreken (+/- 20 min): via LessonUp

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 10: Op welke tegenstelling duidt het woord 'Maar' aan het begin van alinea 4?
A
doelloze vormen van spelen en doelgerichte vormen van spelen
B
het vrijblijvende plezier van spelen en het doelgericht zijn van spelen
C
observaties van spelen in de praktijk en kennis over spelen uit onderzoek
D
vroegere opvattingen over spelen en de huidige opvatting over spelen

Slide 5 - Quizvraag

Vraag 11: In al. 4 spreekt Coen Simon over het belang van spelen. Een kritisch lezer zou in Simons redenering over het belang van spelen een paradox kunnen herkennen. Welke paradox is dat?
A

Slide 6 - Quizvraag

Vraag 12: 'Elke handwerkhobby krijgt tegenwoordig een Instagram-pagina. Elk dagboek wordt een blog.' (r. 79-81) Deze voorbeelden uit alinea 4 zijn uitingen van een verschijnsel. Welk verschijnsel is dit?

Slide 7 - Open vraag

Vraag 13: Het woord 'juist' in de eerste regel van alinea 5 duidt op een verband tussen alinea 4 en alinea 5. Hoe is dit veband het best te omschrijven? In alinea 5 wordt een element van de redenering van Coen Simons in alinea 4 ...
A
bekritiseerd
B
benadrukt
C
genuanceerd
D
weerlegd

Slide 8 - Quizvraag

Vraag 14: Welk argumentatieschema gebruikt Vanderschuren in alinea 5?
A
kenmerk of eigenschap
B
oorzaak en gevolg
C
vergelijking
D
voor- en nadelen

Slide 9 - Quizvraag

Vraag 15: Louk Vanderschuren noemt op grond van zijn onderzoek twee positieve aspecten van spelen. Welke 2 effecten zijn dat? (volledige zinnen < 30 woorden)

Slide 10 - Open vraag

Vraag 16
Erik d’Aes: 1 en 2
Lara Aerts: 3
Coen Simon: (3 en) 4
Louk Vanderschuren: 1, 2 en 4
--> per volledig juist ingevulde regel: 1 pt
--> Opmerking: Het volstaat om alleen de voornaam of achternaam van de persoon te noteren om duidelijk te maken om wie het gaat.

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 17

1 wel
2 wel
3 niet

indien drie antwoorden juist: 2 pt
indien twee antwoorden juist: 1 pt
indien minder dan twee antwoorden juist: 0 pt

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 18: uit welk woord blijkt het oordeel over 'De spelende mens'?

Slide 13 - Woordweb

Vraag 19: Welke opvatting over spelen klinkt door in tekst 2?
Spelen is een...
A
belangrijke voorwaarde om kunst te kunnen maken
B
handige vaardigheid die iedereen zou moeten bezitten
C
lastig uit te leggen vrijetijdsbesteding voor volwassenen
D
waardevolle manier om bezig te zijn in je vrije tijd

Slide 14 - Quizvraag

Vraag 20: Wat is volgens tekst 2 vanzelfsprekend voor kinderen, maar niet voor volwassenen?

Slide 15 - Open vraag

Vraag 21: Welke zin verwoordt het best uit welke twee onderdelen tekst 2 bestaat?
A
achtergrondinfo over spelende volwassenen + bespreking docu
B
biologische verklaringen + filosofische argumenten over spelende mensen
C
info over larpen in het specifieke + spelen in het algemeen
D
info over spelen bij dieren + spelen bij mensen

Slide 16 - Quizvraag

Ter afsluiting: wat vond je van deze tekst met vragen?
makkelijk
beetje moeilijk
moeilijk
heel moeilijk

Slide 17 - Poll