In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Examentraining - compleet examen
5 havo 2023
Slide 1 - Tekstslide
Wat is je doel van vandaag? Wat wil je vandaag leren?
Slide 2 - Woordweb
Aanpak: mijn advies
Scan de eerste tekst > Wat is het onderwerp? Kan ik al iets zeggen over het tekstdoel?
Lees eerst alle vragen van tekst 1 door.
Lees de hele tekst > actief lezen!! > met pen / potlood in de hand!
Beantwoord de vragen.
Weet je iets niet? Twijfel niet te lang, maar maak eerst de andere vragen van tekst 1.
Klaar? > hetzelfde stappenplan voor de volgende tekst!
Slide 3 - Tekstslide
Bepaal het tekstdoel. Als je een vraag of probleemstelling ziet in de inleiding en een afweging in het slot, dan heb je meestal te maken met
A
een uiteenzetting
B
een betoog
C
een beschouwing
Slide 4 - Quizvraag
Als je een stelling ziet in de inleiding en een aanbeveling in het slot, dan heb je te maken met
A
een uiteenzetting
B
een betoog
C
een beschouwing
Slide 5 - Quizvraag
Let ook op de titel. Als er een mening in staat (bv hoera! Een nieuw klimaat), dan heb je te maken met
A
Een uiteenzetting
B
Een betoog
C
Een beschouwing
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Hoe zorg je ervoor dat je binnen het aantal woorden blijft?
Formuleer eerst een goed antwoord zonder op het woordenaantal te letten.
Tel: heb je te veel woorden, dan ga je kijken of je wel echt alleen het antwoord geeft dat gevraagd wordt. Nog steeds: de woorden die je herhaalt uit de vraag tellen niet mee.
Haal overbodige woorden weg: GEEN lidwoorden, want dan krijg je telegramstijl.
Hij werd gestraft door de rechter. (6) De rechter strafte hem. (4)
Als je te veel woorden hebt, danga je kijken of je welecht alleen het antwoord geeft dat gevraagd wordt.
Heb je te veel woorden, kijk dan of je alleen het gevraagde antwoord geeft.
Geruststelling: Een goed antwoord is altijd mogelijk binnen 2/3 van het gegeven aantal.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Video
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
bespreken examen 2022-1 havo
Slide 25 - Tekstslide
10. Op welke tegenstelling duidt het woord ‘Maar’ aan het begin van alinea 4? [1p] Het duidt op de tegenstelling tussen
A
doelloze vormen van spelen en doelgerichte vormen van spelen.
B
het vrijblijvende plezier van spelen en het doelgericht zijn van spelen.
C
observaties van spelen in de praktijk en kennis over spelen uit
onderzoek.
D
vroegere opvattingen over spelen en de huidige opvatting over spelen.
Slide 26 - Quizvraag
11. In alinea 4 spreekt Coen Simon over het belang van spelen. Een kritisch lezer zou in Simons redenering over het belang van spelen een paradox kunnen herkennen. Welke paradox is dat? [1p]
A
Het nut van sport en spel schuilt vooral in het nutteloze en vrijblijvende ervan.
B
In een samenleving die draait om nut en productiviteit hebben we steeds vaker een adempauze nodig, maar die nemen we steeds minder.
C
Live action role-playing en spellen zoals voetbal zijn in essentie hetzelfde, maar het één wordt gek gevonden en het ander niet.
D
Sport en spel zijn niet alleen nuttig en productief, maar dienen ook een hoger doel.
Slide 27 - Quizvraag
12. “Elke handwerkhobby krijgt tegenwoordig een Instagram-pagina. Elk dagboek wordt een blog.” (regels 79-81) Deze voorbeelden uit alinea 4 zijn uitingen van een verschijnsel. Welk verschijnsel is dit?
Slide 28 - Open vraag
Het woord ‘juist’ in de eerste regel van alinea 5 duidt op een verband tussen alinea 4 en alinea 5. 13. Hoe is dit verband tussen alinea 4 en 5 het best te omschrijven? In alinea 5 wordt een element van de redenering van Coen Simon in alinea 4
A
bekritiseerd.
B
benadrukt.
C
genuanceerd.
D
weerlegd.
Slide 29 - Quizvraag
14. “En dat terwijl juist in dat vrijblijvende volgens experts het biologisch nut van spelen schuilt.” (regels 90-92) In het vervolg van alinea 5 toont Louk Vanderschuren dat biologisch nut aan. Daarbij maakt hij vooral gebruik van een bepaald type argumentatieschema. Welk type argumentatieschema is dat?
A
kenmerk of eigenschap
B
oorzaak en gevolg
C
vergelijking
D
voor- en nadelen
Slide 30 - Quizvraag
Louk Vanderschuren noemt op grond van zijn onderzoek twee positieve effecten van spelen. 15. Welke twee effecten zijn dat? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 30 woorden. [2p]
Slide 31 - Open vraag
18. In tekst 2 wordt de documentaire De Spelende Mens besproken. Citeer het woord waaruit het oordeel over deze documentaire blijkt.
Slide 32 - Open vraag
19. [1p] Welke opvatting over spelen klinkt door in tekst 2? Spelen is een
A
belangrijke voorwaarde om kunst te kunnen maken.
B
handige vaardigheid die iedereen zou moeten bezitten.
C
lastig uit te leggen vrijetijdsbesteding voor volwassenen.
D
waardevolle manier om bezig te zijn in je vrije tijd.
Slide 33 - Quizvraag
“Voor kinderen is dat vanzelfsprekend, maar volwassenen verliezen dat gaandeweg vaak uit het oog.” (regels 145-147) 20. [1p] Wat is volgens tekst 2 vanzelfsprekend voor kinderen, maar niet voor volwassenen?
Slide 34 - Open vraag
21. [1p] Tekst 2 bestaat eigenlijk uit twee onderdelen. Welke zin verwoordt het best wat deze twee onderdelen zijn?
A
Enerzijds bevat de tekst achtergrondinformatie over spelende
volwassenen, anderzijds wordt de documentaire De Spelende Mens
besproken.
B
Enerzijds bevat de tekst verklaringen vanuit de biologie, anderzijds
bevat de tekst argumenten uit de filosofie over spelende mensen.
C
Enerzijds gaat de tekst over live action role-playing, anderzijds gaat de
tekst over spelen in het algemeen.
D
Enerzijds gaat de tekst over spelen bij dieren, anderzijds gaat de tekst
over spelen bij mensen.
Slide 35 - Quizvraag
Wat neem je mee van vandaag (richting het examen)?