bespreken examen 2022-1 + overkoepelende vragen

bespreken examen 2022-1 havo
Maak tekst 2 uit je bundel.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

bespreken examen 2022-1 havo
Maak tekst 2 uit je bundel.

Slide 1 - Tekstslide

10. Op welke tegenstelling duidt het woord ‘Maar’ aan het begin van alinea 4? [1p] Het duidt op de tegenstelling tussen
A
doelloze vormen van spelen en doelgerichte vormen van spelen.
B
het vrijblijvende plezier van spelen en het doelgericht zijn van spelen.
C
observaties van spelen in de praktijk en kennis over spelen uit onderzoek.
D
vroegere opvattingen over spelen en de huidige opvatting over spelen.

Slide 2 - Quizvraag

11. In alinea 4 spreekt Coen Simon over het belang van spelen. Een kritisch lezer zou in Simons redenering over het belang van spelen een paradox kunnen herkennen.
Welke paradox is dat? [1p]
A
Het nut van sport en spel schuilt vooral in het nutteloze en vrijblijvende ervan.
B
In een samenleving die draait om nut en productiviteit hebben we steeds vaker een adempauze nodig, maar die nemen we steeds minder.
C
Live action role-playing en spellen zoals voetbal zijn in essentie hetzelfde, maar het één wordt gek gevonden en het ander niet.
D
Sport en spel zijn niet alleen nuttig en productief, maar dienen ook een hoger doel.

Slide 3 - Quizvraag

12. “Elke handwerkhobby krijgt tegenwoordig een Instagram-pagina. Elk dagboek wordt een blog.” (regels 79-81)
Deze voorbeelden uit alinea 4 zijn uitingen van een verschijnsel. Welk verschijnsel is dit?

Slide 4 - Open vraag

Het woord ‘juist’ in de eerste regel van alinea 5 duidt op een verband tussen alinea 4 en alinea 5.
13. Hoe is dit verband tussen alinea 4 en 5 het best te omschrijven?
In alinea 5 wordt een element van de redenering van Coen Simon in alinea 4
A
bekritiseerd.
B
benadrukt.
C
genuanceerd.
D
weerlegd.

Slide 5 - Quizvraag

14. “En dat terwijl juist in dat vrijblijvende volgens experts het biologisch nut van spelen schuilt.” (regels 90-92)
In het vervolg van alinea 5 toont Louk Vanderschuren dat biologisch nut aan. Daarbij maakt hij vooral gebruik van een bepaald type argumentatieschema.
Welk type argumentatieschema is dat?
A
kenmerk of eigenschap
B
oorzaak en gevolg
C
vergelijking
D
voor- en nadelen

Slide 6 - Quizvraag

Louk Vanderschuren noemt op grond van zijn onderzoek twee positieve effecten van spelen.
15. Welke twee effecten zijn dat?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 30 woorden. [2p]

Slide 7 - Open vraag

18. In tekst 2 wordt de documentaire De Spelende Mens besproken. Citeer het woord waaruit het oordeel over deze documentaire blijkt.

Slide 8 - Open vraag

19. [1p] Welke opvatting over spelen klinkt door in tekst 2? Spelen is een
A
belangrijke voorwaarde om kunst te kunnen maken.
B
handige vaardigheid die iedereen zou moeten bezitten.
C
lastig uit te leggen vrijetijdsbesteding voor volwassenen.
D
waardevolle manier om bezig te zijn in je vrije tijd.

Slide 9 - Quizvraag

“Voor kinderen is dat vanzelfsprekend, maar volwassenen verliezen dat gaandeweg vaak uit het oog.” (regels 145-147)
20. [1p] Wat is volgens tekst 2 vanzelfsprekend voor kinderen, maar niet voor volwassenen?

Slide 10 - Open vraag

21. [1p] Tekst 2 bestaat eigenlijk uit twee onderdelen.
Welke zin verwoordt het best wat deze twee onderdelen zijn?
A
Enerzijds bevat de tekst achtergrondinformatie over spelende volwassenen, anderzijds wordt de documentaire De Spelende Mens besproken.
B
Enerzijds bevat de tekst verklaringen vanuit de biologie, anderzijds bevat de tekst argumenten uit de filosofie over spelende mensen.
C
Enerzijds gaat de tekst over live action role-playing, anderzijds gaat de tekst over spelen in het algemeen.
D
Enerzijds gaat de tekst over spelen bij dieren, anderzijds gaat de tekst over spelen bij mensen.

Slide 11 - Quizvraag

Lees tekst 1, blz. 251-253
'Fantaseren is overleven'

Let op! We maken alleen vraag 22 t/m 26. 
Het gaat om overkoepelde vragen. Beantwoord tijdens het lezen onderstaande vragen: 
1. Wat is het doel van de schrijver bij beide teksten?
2. Wat is de hoofdgedachte in beide teksten?
3. Hoe kun je beide teksten vergelijken?

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 22. Een punt. Wat is de overeenkomst tussen beide soorten proeftuinen?

Slide 13 - Open vraag

Vraag 23. Leg uit welk verschil er bestaat tussen beide soorten proeftuinen. (2p: benoem dus tekst 1 en tekst 2 apart!)

Slide 14 - Open vraag

Vraag 24. Leg die negatieve ontwikkeling en de oorzaak ervan uit voor 'fantaseren' in tekst 1. (2 punten)

Slide 15 - Open vraag

Vraag 25. Leg die negatieve ontwikkeling en de oorzaak ervan uit voor 'spelen' in tekst 2

Slide 16 - Open vraag

Vraag 26. Spelen en fantaseren moet in eerste instantie leuk zijn.
A
Tekst 1
B
Tekst 2
C
Tekst 1 en 2

Slide 17 - Quizvraag

Spelen en fantaseren kan nuttig zijn voor ons alledaags leven
A
Tekst 1
B
Tekst 2
C
Tekst 1 en 2

Slide 18 - Quizvraag

Volwassenen en kinderen vullen spelen en/of fantaseren verschillend in
A
Tekst 1
B
Tekst 2
C
Tekst 1 en 2

Slide 19 - Quizvraag

Spelen en/of fantaseren staan in onze maatschappij onder druk
A
Tekst 1
B
Tekst 2
C
Tekst 1 en 2

Slide 20 - Quizvraag