Par. 3.2 Democratie in Nederland

3.2 DEMOCRATIE IN NEDERLAND
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3.2 DEMOCRATIE IN NEDERLAND

Slide 1 - Tekstslide

Begintaak
Leg in je eigen woorden uit wat een parlementaire democratie is. 

3 minuten
Zelfstandig en in stilte
Weet je het niet? Kijk op blz. 45.
Eerder klaar? Lees "De grondwet van 1848" op blz. 44.
timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Programma
1. Uitleg PO --> Inleverdatum 7 februari
2. Uitleg repetitie hoofdstuk 3 --> 3.1 t/m 3.3
3. Uitleg par. 3.2
4. Leerdoelen beantwoorden
5. Opdrachten maken 

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel
  1. Hoe werd Nederland vanaf 1815 bestuurd?
  2. Wat veranderde door de grondwet van 1848?

Slide 4 - Tekstslide

Het bestuur van Nederland vanaf 1815
Achtergrond:
  • Napoleon werd verslagen
  • Congres van Wenen
  • Willem I wordt koning. 
  • De Nederlanden was een constitutionele monarchie.

Slide 5 - Tekstslide

Wat betekent "constitutionele monarchie?"

Slide 6 - Open vraag

Het bestuur van Nederland vanaf 1815
Nederland had een parlement: de Staten-Generaal

Eerste Kamer: gekozen door de koning. 
Tweede Kamer

Samen vormen ze het parlement

Slide 7 - Tekstslide

Wie kozen de leden van de Tweede kamer?
A
De koning
B
De Provinciale Staten
C
Het volk
D
De Tweede Kamer

Slide 8 - Quizvraag

Hoe werden de leden van de Tweede Kamer gekozen in 1815?

  • Edelen en regenten kozen de leden van de Provinciale Staten. 

  • De Provinciale Staten zijn de volksvertegenwoordiging van de provincie. 

  • De leden van de Tweede Kamer werden gekozen door de leden van de Provinciale Staten .

Slide 9 - Tekstslide

1

Slide 10 - Video

00:00
Hoe is Nederland een monarchie geworden?

Slide 11 - Open vraag

Wie had vanaf 1815 de macht?
Het parlement moest nieuwe wetten goedkeuren, maar had weinig macht. 

De koning was het staatshoofd en regeringsleider
Koning Willem I was staatshoofd (de persoon met het hoogste gezag in de staat) en regeeringsleider (aanvoerder van de regering die bestond uit hemzelf en zijn ministers).


Slide 12 - Tekstslide

Hoe veel macht had de koning?
  • Ministers benoemde en ontsloegen.
  •  Hij besliste in zijn eentje over het leger, de buitenlandse politiek en de kolonies. 
  • Mocht geld uitgeven zonder het parlement te informeren. 

Tot 1830 een autoritaire bestuur... en de Belgen waren ontevreden!

Slide 13 - Tekstslide

Een staatshoofd is...
A
De baas van de Tweede Kamer.
B
Persoon met het hoogste gezag in het land.
C
De eerste minister

Slide 14 - Quizvraag

De regeringsleider is...
A
Aanvoerder van de regering.
B
Aanvoerder van het leger.
C
Voorzitter van de Eerste Kamer.

Slide 15 - Quizvraag

Wie had de macht in de Nederlanden in 1815?
A
De Staten-Generaal
B
Alleen de Eerste Kamer
C
De Provinciale Staten
D
De koning

Slide 16 - Quizvraag

Wie heeft de macht in Nederland nu?
A
De koning
B
De Staten-Generaal
C
De minister president
D
De regering.

Slide 17 - Quizvraag


Belgische Revolutie (Opstand)
1830-1839



Gevolgen:
- 1839: Nederland erkent onafhankelijk België
- NL verliest groot deel van industrie en grondstofbronnen
- 1840: Willem I afstand v/d troon >> Willem II de nieuwe koning

Slide 18 - Tekstslide

1

Slide 19 - Video

00:00
Waarom kwamen de Belgen in opstand?

Slide 20 - Open vraag

De Liberalen
Burgers die streven naar meer vrijheid zijn liberalen

Het parlement moet door verstandige burgers worden gekozen.
De regering moest het parlement controleren. 

  • Het liberalisme is een politieke stroming.
  • Partijen zoals de VVD en PVV zijn liberaal. 

Slide 21 - Tekstslide

Liberalen
Fabrikanten, ondernemers, bankiers steunden de liberalen.
De overheid moest zich zo min mogelijk met de economie bemoeien.
Zo min mogelijk regels.

Slide 22 - Tekstslide

Willem II
- 1840 
- Geen verandering
- In zijn eentje
- Willem II was de baas en de ministers zijn assistenten.
- Willem II zette de grondwet en het parlement buitenspel.

Willem I trad af omdat hij niet wilde dat ministers voortaan elk besluit van de koning mee ondertekenden. Daardoor zou hij niet meer alleen kunnen beslissen. Willen I accepteerde die beperkingen van zijn macht. 

Slide 23 - Tekstslide

1848
In 1848 was het onrustig in Europa.
Revoluties in Frankrijk, Pruisen en Oostenrijk.
Ook op de Dam in Amsterdam was het onrustig.

Slide 24 - Tekstslide

Nachtje slapen
In 1848 "veranderde koning Willem II in 1 nacht van conservatief in liberaal."
Koning Willem II was bang voor een revolutie en vroeg Thorbecke om een nieuwe grondwet te schrijven!

Slide 25 - Tekstslide

Nieuwe grondwet
  • Parlementaire stelsel (het parlement heeft het hoogste gezag en controleert de regering. De regering mag alleen geld uitgeven met toestemming van het parlement).
  • De koning is nog steeds staatshoofd, maar geen regeringsleider. Dat werd de minister-president (aanvoerder van de ministers).
  • Kabinet: komen bij elkaar in het ministerraad
  • Tweede Kamer wordt gekozen door het volk en de Eerste Kamer door de Provinciale Staten. 

Slide 26 - Tekstslide

Rechtstreekse verkiezingen
Om de vier jaar kwamen er rechtstreekse Tweede Kamerverkiezingen.
Mannen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden mochten stemmen.
Beperkt kiesrecht: censuskiesrecht.

Slide 27 - Tekstslide

Algemeen kiesrecht 
Mannen: 1917
Vrouwen: 1919

Nederland werd een parlementaire democratie: bestuurssysteem waarin de regering afhankelijk is van een parlement dat met algemeen kiesrecht is gekozen. 

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video