Les 1 en 2 (week 46)

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Welkom!

10 min. lezen in stilte

Wat gaan we doen?

• Spreekwoord
• Itslearning
•  Lesdoelen
• Waar of niet waar?
• Woordenschat H3 - vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen
• Lesdoelen controleren

Spreekwoord

Te veel hooi op je vork nemen.

Spreekwoord

Te veel hooi op je vork nemen.

 (=te veel werk aannemen, zodat je in moeilijkheden komt)

Mededelingen

• Nakijken H2 Woordenschat en H3 Lezen
• Laatste kans om griezelverhaal in te leveren 
• Fictieopdracht verplaatst -> 19 november
• Boek doorgeven 

Lesdoelen

Aan het eind van de les kun je vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen herkennen en begrijpen.

Waar of niet waar? (waar = staan, niet waar = zitten)

1. Metaforen komen vaak voor als spreekwoord.

2. Als je moet wachten op de uitslag van een onderzoek, kruipt de tijd voorbij. Deze zin is een voorbeeld van een personificatie. 

3. Daarnaast is een signaalwoord dat past bij een opsomming.

Bekijk onderstaande vragen.

1. Hoe vind je een bijvoeglijk naamwoord?

2. Hoe vind je een zelfstandig naamwoord?

Denk eerst zelf na over het antwoord en schrijf dit op.

Bekijk onderstaande vragen.

1. Hoe vind je een bijvoeglijk naamwoord?

2. Hoe vind je een zelfstandig naamwoord?

Deel je antwoorden met je buur en praat over het antwoord.

Vaste voorzetsels (1)

Vaste voorzetsels komen voor bij:

1. Werkwoorden. Voorbeeld: afhangen, kennismaken met

Het kan zijn dat de betekenis van een werkwoord verandert als het wordt gecombineerd met een vast voorzetsel.

Voorbeeld:

- Rekenen: Op de basisschool was ik erg goed in rekenen. (sommen maken)

- Rekenen op: Ik kan altijd goed op mijn vrienden rekenen. (vertrouwen)

Vaste voorzetsels (2)

2. Combinaties van zelfstandig naamwoord + werkwoord, denk aan bezwaar hebben tegen  en gebrek hebben aan.

3. Combinaties van bijvoeglijk naamwoord en werkwoord, zoals bang zijn voor, blij zijn met, dol zijn op.

Voorzetseluitdrukkingen

Voorzetseluitdrukkingen kun je vaak vervangen door één voorzetsel. 

- door middel van -> door, met

- in verband met -> door, wegens

H3 Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkigen (blz. 84 - 87)

Wat? Opdracht 1 t/m 5.

Hoe? Eerst alleen in stilte (5 min.), daarna zachtjes overleggen. Je mag geen muziek luisteren.

Tijd: 12 min.

Klaar? Lezen in je leesboek.

Dit is huiswerk voor donderdag. Morgen kun je verder in de 

les.

Lesdoelen

Aan het eind van de les kun je vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen herkennen en begrijpen.

Welkom!

10 min. lezen in stilte

Wat gaan we doen?

• Laatste les voor de toets
• Spreekwoord
• Lesdoelen
• Quiz
•  Verder werken aan H3 Woordenschat
• Lesdoelen bespreken

Spreekwoord

Iemand iets op de mouw spelden.

Spreekwoord

Iemand iets op de mouw spelden.

Iemand iets wijsmaken.

Lesdoelen

Aan het eind van de les kun je vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen herkennen en begrijpen.

Waar vind je de hoofdzaak van een alinea?

1. In de tweede zin van de alinea.
2. In de kernzin.
3. In de eerste drie zinnen.

Stelling: In elke alinea staat een kernzin. Waar of niet waar?

1. Niet waar
2. Waar

Wat zijn voorkeursplaatsen?

1. Inleiding en slot
2. Middenstuk en conclusie

Welke vorm van beeldspraak zien we hier?
Wat een boom van een kerel!

1. Metafoor
2. Personificatie
3. Vergelijking

Zo fris als een...

1. wezel
2. hoentje
3. vis

Welk tekstverband zie je in de volgende zin?
Ik heb al wat ideeën, maar pas het recept aan.

1. tegenstellend verband
2. toelichtend verband
3. concluderend verband

Welk tekstverband zie je in de volgende zin?
Omdat ik me sterk voel aangetrokken tot kleur, bedenk ik recepten met een interessante combi...

1. oorzakelijk verband
2. redengevend verband
3. opsommend verband

Welk signaalwoord hoort bij een oorzakelijk verband?

1. opdat
2. daarom
3. dus
4. doordat

Wat gebeurt er bij een metafoor?

1. Object en beeld vallen samen.
2. Je gebruikt alleen het object.
3. Object en beeld staan tegenover elkaar.

Wat is een voorbeeld van een metafoor?

1. De tijd kruipt voorbij.
2. Onze tuin snakt naar regen.
3. De camping bevond zich aan de voet van de berg.

Wat is een voorbeeld van een personificatie?

1. De stoel kreunde onder zijn gewicht.
2. Zijn hoofd lijkt wel een varkenskop; er zit geen haar meer op!
3. Karel kreeg op zijn veertiende eindelijk de baard in de keel.

'Daarnaast geeft 19 procent aan dat ze van hun ouders helemaal geen hulp hebben gehad om online te bankieren.' Wat is in deze zin het doel en wat is het middel?

1. middel: hun ouders doel: bankieren
2. middel: hulp doel: online bankieren

'Bezwaar hebben tegen' is een voorbeeld van ...

1. ... een vast voorzetsel in combinatie met een bijvoeglijk naamwoord
2. ... een vast voorzetsel in combinatie met een zelfstandig naamwoord

H3 Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkigen (blz. 84 - 87)

Wat? Opdracht 1 t/m 5.

Hoe? Eerst alleen in stilte (5 min.), daarna zachtjes overleggen. Je mag geen muziek luisteren.

Tijd: 15 min.

Klaar? Lezen in je leesboek.

Dit is huiswerk voor donderdag. 

Lesdoelen

Aan het eind van de les kun je vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen herkennen en begrijpen.