Persoonsvorm meervoud - enkelvoud

Nederlands
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 55 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Start les
Zit je op je eigen plek?
Is je mobiel uit het zicht?
Zijn je oortjes uit?
Hangt je jas aan de kapstok?
Zijn je pet en capuchon af?
Je bent stil bij start les.

timer
1:30

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Persoonsvorm enkelvoud of meervoud.

Slide 4 - Tekstslide

Doel van de les
Aan het eind van deze les weet je;

hoe je de persoonsvorm in de zin moet schrijven 
en 
of het onderwerp enkelvoud of meervoud is.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm
Wat is een persoonsvorm?

Hoe vind ik een persoonsvorm?

Slide 6 - Tekstslide

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
  • Elke zin heeft altijd één persoonsvorm.
  • Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.
  • Door de zin van tijd te veranderen kan je de persoonsvorm vinden. Het werkwoord dat is veranderd is de persoonsvorm. 
  • Je kunt er ook een vraagzin van maken, dan staat de pv vooraan.



Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm vinden!
  • het is altijd een werkwoord;
  • vraagproef;
  • tijdproef;
  • enkelvoud            meervoud
      meervoud           enkelvoud.
De persoonsvorm verandert.

Slide 8 - Tekstslide

Onderwerp
1. Wie /wat doet iets?
2. Wie/wat + wwg?
Onderwerp en persoonsvorm horen bij elkaar!
Onderwerp enkelvoud? --> persoonsvorm enkelvoud!
Onderwerp meervoud? --> persoonsvorm meervoud!

Het meisje loopt.                  De meisjes lopen.

Slide 9 - Tekstslide

 Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm en bij een meervoudig onderwerp een meervoudige persoonsvorm. Dat heet congruentie.
 
Als het getal (= enkelvoud of meervoud) van onderwerp en persoonsvorm ongelijk is, heet dat incongruentie.
Incongruentie is een taalfout, die de volgende oorzaken kan hebben:

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

persoonsvorm enkelvoud of meervoud?

1. De politie staakt/staken.
2. De kudde koeien loopt/lopen.
3. De groep scholieren    fietst/fietsen
4. De docenten kijkt na/kijken na.
5. Het team vergadert/vergaderen.
6. De brandweermannen blust/blussen
7. De brandweer blust/blussen

Slide 12 - Tekstslide

Persoonsvorm: Enkelvoud en meervoud
- Onderwerpen kunnen meer woorden hebben.
- Als het onderwerp meervoud is, is de persoonsvorm dat ook.
- Als het onderwerp enkelvoud is, is de persoonsvorm dat ook.

Slide 13 - Tekstslide

Persoonsvorm: enkelvoud of meervoud ?
De persoonsvorm en het onderwerp horen bij elkaar.

Als het onderwerp enkelvoud is,
dan is de persoonsvorm ook enkelvoud.

Is het onderwerp meervoud,
dan is de persoonsvorm ook meervoud.

Slide 14 - Tekstslide

persoonsvorm
onder-

werp

Slide 15 - Tekstslide

Lesdoel
Na deze les weten jullie dat er woordgroepen zijn die enkelvoudig zijn.

Slide 16 - Tekstslide

Enkelvoud
Soms lijkt een zin meervoud, maar dan staat de persoonsvorm toch in het enkelvoud.

Slide 17 - Tekstslide

Dieren
Vooral bij dieren komt het voor. 
Dan bedoel je meerdere dieren, maar is het enkelvoud.

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeelden
een wolf
een roedel
een vis
een school
een leeuw
een troep
een schaap
een kudde
een bij
een zwerm
een mier
een kolonie
een duif
een vlucht

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de zin:
De kudde koeien staat/staan in de wei.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

de kudde koeien
A
de
B
kudde
C
koeien

Slide 21 - Quizvraag

Wat is goed?
A
De kudde koeien staan in de wei
B
De kudde koeien staat in de wei

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin:
Een groep wielrenners viel/vielen vlak voor de finish.

Slide 23 - Open vraag

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

een groep wielrenners
A
een
B
groep
C
wielrenners

Slide 24 - Quizvraag

Wat is goed ?
A
Een groep wielrenners viel vlak voor de finish
B
Een groep wielrenners vielen vlak voor de finish

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin:
Voor het voetbalveld staat/staan een grote groep met hooligans.

Slide 26 - Open vraag

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

een grote groep hooligans
A
een
B
grote
C
groep
D
hooligans

Slide 27 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Voor het voetbalveld staat een grote groep met hooligans.
B
Voor het voetbalveld staan een grote groep met hooligans.

Slide 28 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Er stonden nog drie pakken rijst in de voorraadkamer
B
Er stond nog drie pakken rijst in de voorraadkamer

Slide 29 - Quizvraag

Doelen deze les
Volgende les



Afsluiting

Zijn er nog vragen?
Controleer of je huiswerk hebt

Slide 30 - Tekstslide