Nieren

Nieren
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BioWO

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Nieren

Slide 1 - Tekstslide

Nieren
2 boonvormige organen in de rug

Slide 2 - Tekstslide

Functies
  • Filteren bloed
  • Productie van stoffen (renine, enotheline, vitamine D en NO)
  • Homeostase bloedvolume en osmolariteit
  • Balans behouden van elektrolyten, metabolieten en zuur-base 

Slide 3 - Tekstslide

Filteren bloed
  • Per dag filteren de nieren 1400 L bloed
  • 1.5 L hiervan plas je uit
  • Veel wordt dus geresorbeerd (vaak actief transport!)

Filtratie door speciale techniek: alles uit de bloedvaten persen en terughalen wat je echt nodig hebt = ultrafiltratie

Slide 4 - Tekstslide

Filteren bloed
  • Filtratie wordt gedaan door nefronen (zo'n miljoen per nier)
  • Een nefron bestaat uit een glomerulus in de cortex en een aantal buisjes in de medulla.

Slide 5 - Tekstslide

Glomerulus

Slide 6 - Tekstslide

Filtratiebarrière
Aantal lagen waar de stoffen doorheen moeten. Niet alles komt dus in de voorurine terecht (geen bloed of eiwitten)
  1. Glycocalyx (suikers communicatie?)
  2. Endotheel (<150nm)
  3. GBM (<7kDA en - lading)
  4. Filtrationslits (<25nm)

Slide 7 - Tekstslide

Buizensysteem
Er zijn verschillende buizen die weer 
andere moleculen resorberen.

Om deze buien heen liggen capillairen
om alles weer op te nemen.

Slide 8 - Tekstslide

Proximale tubulus
  • Kubisch epitheel met microvilli
  • iso-osmotisch transport (in bulk): NaCl, aminozuren, glucose, bicarbonaat, ionen en albumine
  • Vooral paracellulair transport (langs cellen op, passief), maar in een verder stadium ook meer transcellulair (door cellen heen, actief)
Alleen hier kunnen grote moleculen weer worden opgenomen!

Slide 9 - Tekstslide

Loop van Henle
  • Deel naar beneden resorbeert water: osmolariteit pre-urine verhoogd. Hierdoor willen ionen er graag uit.
  • Deel omhoog resorbeert ionen (NaCl, Ca etc.). Interstitium krijgt hierdoor een hogere osmolariteit.

Slide 10 - Tekstslide

Distale tubulus
  • Kubisch epitheel ZONDER microvilli 
  • Celkern ligt erg apicaal in deze cellen
  • Vooral weer veel ionentransport, met name Na.

Slide 11 - Tekstslide

Urineverzamelbuis
  • Bevat voornamelijk water
  • Veel water verlaat de buis weer o.i.v. verhoogde osmolariteit interstitium na lis van Henle
  • -->O.i.v. vasopressine komt de AQP2 transporter veel in de cel op het membraan, waardoor water geresorbeerd kan worden.

Slide 12 - Tekstslide

Natrium resorptie

Slide 13 - Tekstslide

Opname Kalium

Slide 14 - Tekstslide

Regulatie
Hoeveel water en/of stoffen geresorbeerd worden is afhankelijk van osmolariteit en volume van het bloed.
  • Macula densa cellen in de distale tubulus meten de Na en Cl concentratie van de (pre-)urine.
  • Juxta-glomerulaire cellen in de vas afferens gaan renine maken.
  • RAAS-systeem geactiveerd: meer water en stoffen worden vastgehouden

Slide 15 - Tekstslide

RAAS

Slide 16 - Tekstslide

Functionaliteit nier
  • Gemeten in GFR (glomerular filtration rate): hoeveelheid pre-urine van alle glomeruli samen per tijdseeinheid
  • Hydrostatische druk (druk van water) en oncotische druk (concentratieverschil) zijn hiervoor bepalen.
  • GFR wordt minder met de leeftijd

Slide 17 - Tekstslide

Functionaliteit nier
  • Clearance: snelheid waarmee een stof uit het bloed verdwijnt
  • Clearance van een marker als inuline of creatine helpt GFR bepalen
Marker: goed oplosbaar, wordt niet opgenomen of uitgescheiden door de buizen, bindt niet aan eiwitten

Slide 18 - Tekstslide

Regulatie bloedvolume
  • Afhankelijk van Na concentratie
  • Na resorptie is afhankelijk van het RAAS systeem
  • Als een deel van het buizensysteem om een reden minder Na kan opnemen, zal een andere buis hiervoor compenseren.
  • VOLUME HEEFT PRIORITEIT OVER OSMOLARITEIT BLOED

Slide 19 - Tekstslide

Regulatie osmolariteit bloed
  • Alleen afhankelijk van water
  • Vasopressine belangrijke factor en niet van stoffen (water bepaald namelijk osmolariteit, stoffen hoeveelheid zelf blijft gelijk). 

Slide 20 - Tekstslide

Dysfunctionaliteit nier
  • Er zijn een aantal categorieën waarin nierziekten kunnen worden ingedeeld, de ene erger dan de ander. GFR is hierbij een belangrijke indelingsfactor.
  • Glomerulaire dysfunctie is zeldzaam
  • Nierziekten leiden vaak tot hart- en vaatziekten

Slide 21 - Tekstslide

Dysfunctie nier
  • Verstoring osmoregulatie leidt tot hypo- of hypernatremia
  • Hyponatremia = te veel water (lage osmolaliteit). Vasopressine geactiveerd.
  • Hypernatremia: = te weinig water, te hoge osmolaliteit. 

Slide 22 - Tekstslide

Dysfunctionaliteit nier
Syndrome of inappropriate release of ADH (SIADH) 
  • Vasopressine hierbij altijd verhoogd, je kan dus geen water uitscheiden
  • Urine = erg geconcentreerd
  • Natrium wordt veel uitgescheden in de hoop dat het water meeneemt.
  • Groot bloedvolume

Slide 23 - Tekstslide

Dysfunctionaliteit nier
Nephrotic diabetes insipidus (NDI)
  • AQP2 (vasopressinereceptor) werkt niet (goed)
  • Patiënt plast dus vrijwel alles uit
  • Veel drinken ter compensatie
  • Ureters zijn vaak uitgerekt
  • Door bepaalde Na transporters de remmen zal deze in andere segmenten, samen met hopelijk water, meer worden geresorbeerd.

Slide 24 - Tekstslide

Dialyse
  • ca. 10% van de mensen heeft een nierziekte en moet daarom aan de dialyse.
  • Alleen dialyse als transplantatie is uitgesloten en nierfunctie extreem slecht is
  • Mensen met nierziekten sterven vaak aan hart -en vaatziekten

Slide 25 - Tekstslide

Haemodialyse
bloedzuivering door kunstnier

Tegenstroomprincipe
en diffusie

Slide 26 - Tekstslide

Peritoneale dialyse
Reiniging door vloeistof 
in buikholte.

Slide 27 - Tekstslide