In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Kernzinnen
Kernzin =
Belangrijkste zin van de alinea
Meestal de eerste of de laatste zin
Rest van de alinea = voorbeeld of toelichting
Slide 1 - Tekstslide
Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaak: Het belangrijkste van de tekst.
Vind je vooral in de kernzinnen.
Bijzaak: Minder belangrijke dingen van de tekst.
Zoals: uitleg, voorbeelden of toelichting.
Slide 2 - Tekstslide
1. Hoe wordt deze tekst ingeleid?
2. Wat is de kernzin van alinea 2?
3. Uit hoeveel alinea's bestaat deze tekst?
4. Wat is het tekstdoel?
Slide 3 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slides.
Slide 4 - Tekstslide
Citeer de kernzin
Slide 5 - Open vraag
Citeer de kernzin
Slide 6 - Open vraag
Wat verwacht je als vervolg op onderstaande kernzin?
Er zijn twee manieren om je voor te bereiden op een toets.
A
uitwerking
B
uitleg
Slide 7 - Quizvraag
Wat verwacht je als vervolg op onderstaande kernzin?
Van mij mogen al die smileys in berichten verboden worden.
A
uitwerking
B
uitleg
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Lees tekst 7. Op welke manier trekt de schrijver in de inleiding de aandacht van de lezer?
A
anekdote
B
vragen stellen
C
aanleiding voor het schrijven noemen
D
onderwerp aankondigen
Slide 10 - Quizvraag
Citeer de kernzin van alinea 2.
Slide 11 - Open vraag
Waar ben je als je 'onder de wol ligt'?
Slide 12 - Open vraag
Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slides.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Wat is de functie van de titel?
A
De lezer nieuwsgierig maken naar de tekst
B
Het onderwerp aankondigen
C
Een advies geven
D
De aandacht trekken
Slide 17 - Quizvraag
Welke manier(en) om de tekst in te leiden gebruikt de schrijver in de inleiding?
A
het onderwerp aankondigen
B
een korte, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen
C
een of meer vragen stellen
D
de aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen
Slide 18 - Quizvraag
Schrijf op waarnaar de volgende woorden verwijzen. Schrijf ook het regelnummer op. a ze (regel 26) b Dat (regel 29) c die (regel 31) d ze (regel 34) e ze (regel 38)
Slide 19 - Open vraag
Waar of niet waar: Camren at tijdens de dertig dagen dode insecten.
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Waar of niet waar: Camren was van plan insecten als avondeten te gaan eten.
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Waar of niet waar: Camren at kakkerlakken, nadat zijn vriend dat ook deed.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.