crisis week 3 les 3 eindquiz
lagere bestedingen leiden tot lagere werkloosheid
A
juist
B
onjuist
1 / 12
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
lagere bestedingen leiden tot lagere werkloosheid
A
juist
B
onjuist
Slide 1 - Quizvraag
alternatief aanwendbaar betekent..
A
dat er geen opofferingskosten zijn
B
dat de opofferingskosten hoog zijn
C
dat je met dezelfde middelen ook andere doelen kunt vervullen
D
dat tijd, geld en middelen maar één keer gebruikt worden
Slide 2 - Quizvraag
een voorbeeld van een schaars goed is:
A
zonlicht
B
een dijk
C
wind
D
rivierwater
Slide 3 - Quizvraag
In het volgende geval is er GEEN sprake van consumeren
A
je oma koopt een hond
B
de winkelier neemt een massage
C
de winkelier koopt voorraad
D
je oma koopt een boek
Slide 4 - Quizvraag
Jan twijfelt of hij gaat skiën of een nieuwe auto gaat kopen. Hij kiest de auto. Wat zijn de opofferingskosten?
A
de kosten van de auto
B
de kosten van het skiën
C
Het plezier van het skiën
D
Het gemak van de auto
Slide 5 - Quizvraag
Arbeidsdeling en specialisatie leiden tot een hogere arbeidsproductiviteit
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Kasgeld hoort tot de liquide middelen van een bank
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quizvraag
de intrinsieke waarde is de waarde van geld die op het biljet/munt staat
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quizvraag
Welk goed is economisch gezien schaars?
A
water
B
brood
C
goud
D
ze zijn allemaal schaars
Slide 9 - Quizvraag
Wat is geen schaars goed?
A
brood
B
fiets
C
zonlicht
D
geld
Slide 10 - Quizvraag
Als ik contant geld op mijn spaarrekening stort, zal de totale (maatschappelijke) geldhoeveelheid ...
A
afnemen
B
toenemen
C
niet veranderen
D
alleen van samenstelling veranderen
Slide 11 - Quizvraag
Liquiditeitspercentage bereken je door:
A
kas/liquide middelen x 100%
B
liquide middelen/kas x 100%
C
liquide middelen/ rekeningcourant tegoed x100%
D
kas/ rekeningcourant tegoeden x 100%
