Koopkracht betekent hoeveel goederen en diensten je kunt kopen met je inkomen. Inflatie betekent een stijging van het algemeen prijspeil. Inflatie zorgt ervoor dat de (algemene) prijzen van goederen en diensten duurder worden en je minder kunt kopen met je inkomen. Je koopkracht daalt.
Slide 12 - Tekstslide
De rente wordt verandert door de ECB. Hoe zou de overheid de inflatie kunnen beïnvloeden?
Slide 13 - Open vraag
De overheid
Bestedingen stimuleren
Belastingen verlagen.
Uitgaven verhogen.
Wat is het gevolg hiervan voor de financiën van de overheid?
Slide 14 - Tekstslide
Leg uit wat de invloed van deflatie is op je koopkracht.
Slide 15 - Open vraag
Leg uit wat de overheid kan doen om de inflatie te dempen.
Slide 16 - Open vraag
Aan de slag
Maken H 1.7 t/m 1.15
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Nakijken
Niet af? Huiswerk!
Slide 17 - Tekstslide
Welkom
4 HAVO ECONOMIE || 2024-2025
Slide 18 - Tekstslide
Programma
Lesdoelen
Theorie
Aan de slag
Terugblik
Slide 19 - Tekstslide
Leg uit wat de overheid kan doen om de inflatie te dempen.
Slide 20 - Open vraag
Rente is het gaspedaal van de economie
Hoge rente?
Geld lenen wordt duur
Geld op de spaarrekening zetten wordt aantrekkelijk
Lage rente?
Geld lenen wordt aantrekkelijk
Geld op de spaarrekening zetten wordt niet aantrekkelijk
Slide 21 - Tekstslide
Ingrijpen van de overheid
Meer wegen etc kunnen aanleggen → meer werkgelegenheid → meer besteden
Belastingverlaging → meer geld over → meer vraag naar producten → meer werkgelegenheid → minder werkloosheid
Slide 22 - Tekstslide
Noem 5 dingen die je echt zou willen (zonder beperkingen van geld)
Slide 23 - Open vraag
Kunnen we alles kopen?
Nee!
De middelen (tijd en geld) zijn beperkt
Slide 24 - Tekstslide
Probleem...
We hebben oneindig behoeften en beperkte middelen
Middelen: Tijd & Geld
Je moet dus keuzes maken!
Slide 25 - Tekstslide
Schaarste
De spanning die bestaat tussen oneindige behoeften en beperkte middelen
Absolute zin:
Een goed is schaars --> er is voedselschaarste bij een hongersnood
(Economische) Relatieve zin:
Een product is schaars, als er een offer of inspanning geleverd moet worden om het goed te maken
Slide 26 - Tekstslide
Leg uit dat brood een schaars goed is
Slide 27 - Open vraag
Relatieve zin
Brood is een schaars goed
Waarom?
Een bakker heeft meel, een oven, een gebouw en personeel nodig om het brood te bakken
Slide 28 - Tekstslide
Keuzes maken!
Wil ik werken (en 20 euro verdienen) of wil ik leren voor de toets?
Wil ik een auto kopen of wil ik op vakantie? (gezinnen)
Kiest de gemeente voor een park of voor een flat? (overheid)
Opofferingskosten → uitgedrukt in geld
Je kunt producten, tijd en geld voor allerlei zaken gebruiken. Middelen zijn alternatief aanwendbaar