WEBB - Crisis 1.16 t/m 1.22

Welkom
4 HAVO ECONOMIE  ||  2024-2025
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
4 HAVO ECONOMIE  ||  2024-2025

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Vorige les
  • Theorie
  • Aan de slag
  • Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Leg uit wat de invloed is van een laag consumentenvertrouwen op de werkloosheid.

Slide 3 - Open vraag

Terugblik
Het consumentenvertrouwen geeft informatie over de verwachtingen van consumenten over de ontwikkeling van de economie

Over het algemeen geldt dan:
Weinig vertrouwen → Geen geld uitgeven
Veel vertrouwen → Geld uitgeven


Slide 4 - Tekstslide

Wat heb je de afgelopen tijd allemaal gehoord over inflatie? Denk aan betekenis van inflatie, inflatiecijfer, oorzaken, gevolgen?

Slide 5 - Open vraag

Geldhoeveelheid
Sterke groei geldhoeveelheid   --> inflatie (stijging prijzen). 

Wat gebeurd er met je koopkracht?

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld antwoord
Koopkracht betekent hoeveel goederen en diensten je kunt kopen met je inkomen. Inflatie betekent een stijging van het algemeen prijspeil. Inflatie zorgt ervoor dat de (algemene) prijzen van goederen en diensten duurder worden en je minder kunt kopen met je inkomen. Je koopkracht daalt. 

Slide 7 - Tekstslide

De rente wordt verandert door de ECB. Hoe zou de overheid de inflatie kunnen beïnvloeden?

Slide 8 - Open vraag

De overheid
Bestedingen stimuleren
  • Belastingen verlagen.
  • Uitgaven verhogen.
Wat is het gevolg hiervan voor de financiën van de overheid?

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit wat de invloed van deflatie is op je koopkracht.

Slide 10 - Open vraag

Leg uit wat de overheid kan doen om de inflatie te dempen.

Slide 11 - Open vraag

Aan de slag
Maken 1.10 t/m 1.15


Slide 12 - Tekstslide

Rente is het gaspedaal van de economie
  • Hoge rente?
  • Geld lenen wordt duur
  • Geld op de spaarrekening zetten wordt aantrekkelijk

  • Lage rente?
  • Geld lenen wordt aantrekkelijk
  • Geld op de spaarrekening zetten wordt niet aantrekkelijk

Slide 13 - Tekstslide

Inflatie
Inflatie betekent dat de prijzen stijgen





Slide 14 - Tekstslide

Ingrijpen van de overheid
  • Meer wegen etc kunnen aanleggen → meer werkgelegenheid → meer besteden
  • Belastingverlaging → meer geld over → meer vraag naar producten → meer werkgelegenheid → minder werkloosheid

Slide 15 - Tekstslide

Noem 5 dingen die je echt zou willen (zonder beperkingen van geld)

Slide 16 - Open vraag

Kunnen we alles kopen?
Nee!
De middelen (tijd en geld) zijn beperkt

Slide 17 - Tekstslide

Probleem...
  • We hebben oneindig behoeften en beperkte middelen
  • Middelen: Tijd & Geld
  • Je moet dus keuzes maken!

Slide 18 - Tekstslide

Schaarste
  • De spanning die bestaat tussen oneindige behoeften en beperkte middelen

  • Absolute zin:
  • Een goed is schaars --> er is voedselschaarste bij een hongersnood

  • (Economische) Relatieve zin:
  • Een product is schaars, als er een offer of inspanning geleverd moet worden om het goed te maken




Slide 19 - Tekstslide

Leg uit dat brood een schaars goed is

Slide 20 - Open vraag

Relatieve zin
Brood is een schaars goed


Waarom?
Een bakker heeft meel, een oven, een gebouw en personeel nodig om het brood te bakken


Slide 21 - Tekstslide

https://www.youtube.com/watch?v=iXY9wCLX0Ug

29.10 – 36.20

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Keuzes maken!
  • Wil ik werken (en 20 euro verdienen) of wil ik leren voor de toets?
  • Wil ik een auto kopen of wil ik op vakantie? (gezinnen)
  • Kiest de gemeente voor een park of voor een flat? (overheid)

  • Opofferingskosten → uitgedrukt in geld

  • Je kunt producten, tijd en geld voor allerlei zaken gebruiken. Middelen zijn alternatief aanwendbaar




Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag
Maken t/m 1.22
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Nakijken
Niet af? Huiswerk!
Tot 5 minuten voor tijd

Slide 25 - Tekstslide

Leg uit wat er wordt bedoeld met schaarste in relatieve zin

Slide 26 - Open vraag

Schaarste
  • De spanning die bestaat tussen oneindige behoeften en beperkte middelen

  • Absolute zin:
  • Een goed is schaars --> er is voedselschaarste bij een hongersnood

  • (Economische) Relatieve zin:
  • Een product is schaars, als er een offer of inspanning geleverd moet worden om het goed te maken




Slide 27 - Tekstslide