H4 Formuleren

Goedemorgen H4
Maandag 19 december
Presentaties & formuleren

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen H4
Maandag 19 december
Presentaties & formuleren

Slide 1 - Tekstslide

4HB
Geen boekopdracht ontvangen van:
Iris de B.
Ava
Aniek
Marrin
Alisa
Kyra
Ruben
Caitlin
Julisa

Robine
Agatha
Kate
Christiaan
Chiara
Doutzen
Jitske

Zorg dat je het VOOR de kerstvakantie inlevert. Het is nog geen uur werk. 

Slide 2 - Tekstslide

H4C
Geen boekopdracht ontvangen van:
  • Mats
  • Alyssa
  • Rixt
  • Maryke
  • Anna L
  • Martijn
  • Elena
  • Frank
  • Aïsha
  • Fimke
  • Dagmar

Zorg dat je het VOOR de kerstvakantie inlevert. Het is nog geen uur werk. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een Pleonasme? Leg het uit.

Slide 4 - Open vraag

Geef twee voorbeelden van een tautologie.

Slide 5 - Open vraag

Leg in je eigen woorden uit hoe jij onthoudt wat een contaminatie is.

Slide 6 - Open vraag

Mijn mentor raadde mij af om geen exact profiel te kiezen.
A
Contaminatie
B
Tautologie
C
Pleonasme
D
Dubbele ontkenning

Slide 7 - Quizvraag

De oehoe is een prachtige vogel, maar in Nederland komt hij de laatste jaren slechts zeldzaam voor.
A
Contaminatie
B
Tautologie
C
Pleonasme
D
Dubbele ontkenning

Slide 8 - Quizvraag

Welke soorten fouten zijn er bij verwijswoorden?

Slide 9 - Woordweb

Antecedent
Pers. VNW
Bez. VNW
Aanw. VNW
Betrek. VNW
De-woord (M)
hij/hem
zijn, z'n
deze, die
die
De-woord (V)
zij, ze 
(niet persoon = ze)
haar, d'r 
deze, die
die
Het-woord (O)
het
zijn, z'n
Dit, dat
dat
MV ZN 
O: zij, ze
LV: hen
na VZ: hen
Zonder VZ: hun
hun
deze, die
die
Het comité --> het woord, onzijdig: verwijzen met zijn
De meerderheid --> de + V (-heid): verwijzen met haar.

Slide 10 - Tekstslide

Hoe kan je aan woorden zien of ze mannelijk/vrouwelijk/onzijdig zijn?

Mannelijk & vrouwelijk: de-woorden
Onzijdig: het woorden (behalve de woorden die een geslacht aanduiden --> het meisje). 

Verder: we kunnen het niet altijd zien. In het woordenboek wordt het aangegeven, maaaaaaaar.... er zijn wel vaste uitgangen die vrouwelijk zijn. Leer deze uit je hoofd. Kom je een van die uitgangen tegen, dan weet je dus dat het een vrouwelijk woord is. 
Vrouwelijk
heid
nis
ing
schap
te
de
ie
iek
theek
teit
uur
st (bij pv + st --> kunst/winst/vondst)

Slide 11 - Tekstslide

De belofte
A
Mannelijk
B
Vrouwelijk

Slide 12 - Quizvraag

De bibliotheek
A
Mannelijk
B
Vrouwelijk

Slide 13 - Quizvraag

De politie
A
Mannelijk
B
Vrouwelijk

Slide 14 - Quizvraag

De molen
A
Mannelijk
B
Vrouwelijk

Slide 15 - Quizvraag

Het nichtje
A
Mannelijk
B
Vrouwelijk
C
Onzijdig

Slide 16 - Quizvraag

De gelegenheid
A
Mannelijk
B
Vrouwelijk

Slide 17 - Quizvraag

De-woorden
die/deze
De kraan die niet dicht is. 

De stoel is niet meer veilig. Deze heeft een kapotte poot. 
het-woorden
dat/dit
Het meisje dat haar boek is vergeten. 
Tip: twijfel je? Zet het verwijswoord voor een woord en je hoort het. 
Het meisje = dat meisje (niet die meisje). De stoel = die stoel (niet dat stoel).  

Slide 18 - Tekstslide

Hen

Lijdend voorwerp (wie/wat + o + gezegde). 
Voorbeeld: wij gaan brood kopen. 
Wat gaan wij kopen? BROOD. 

Na een voorzetsel. (in de kast, op de kast, onder de kast). 
Hun

Meewerkend voorwerp & geen vz
(MV = je kan er aan/voor voorzetten). 
Voorbeeld: de zon geeft ons energie. 
--> de zon geeft aan ons energie. 

Hun is NOOIT een onderwerp. 
(Hun gaan vissen. Hun fietsen naar school) Welk woord moet je hier wél gebruiken? 

Slide 19 - Tekstslide

Hen en hun 
Onthoud:
Hun = nooit onderwerp
Je kan nooit zeggen: aan of voor hun. 
In dit geval zeg je: aan of voor hen óf hun. 
Na een VZ volgt altijd hen. 

Voorbeeld:
Ik geef hun het brood / ik geef aan hen het brood. 
Zodra ik de stukken voor de bestuursleden klaar had, heb ik die naar hen opgestuurd. (naar is een VZ). 

Slide 20 - Tekstslide

Toen de kamerleden Bonaire bezochten, bood het lokale bestuur hun/hen een traditioneel feestmaal aan.
A
Hen
B
Hun

Slide 21 - Quizvraag

Ik deed het voor hen/hun.
A
Hen
B
Hun

Slide 22 - Quizvraag

Dat
Wat
het-woord
Overtreffende trap
Onbep. vnw. (alles, iets, niets, enige,)
Een hele zin. 
Het boek dat ik lees. 
Het mooiste wat ik ooit heb meegemaakt. 

Slide 23 - Tekstslide

Ik zoek iets ... weinig ruimte inneemt.

A
wat
B
dat

Slide 24 - Quizvraag

Hij raakte niet uitgepraat over het verraad ... volgens hem gepleegd is.

A
wat
B
dat

Slide 25 - Quizvraag

Ze kwam met nieuws ... me nogal van m’n stuk bracht.

A
wat
B
dat

Slide 26 - Quizvraag

Dat is alles ... ik nog wilde zeggen.

A
wat
B
dat

Slide 27 - Quizvraag