Klas 3 KBL/BBL/GTL - Hoofdstuk 1, Paragraaf 2 (extra herhaling)

Extra herhaling paragraaf 2
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Extra herhaling paragraaf 2

Slide 1 - Tekstslide

Welvaart
Bij AK wil je welvaart meten.

Welvaart =
De economische rijkdom van een gebied en zijn bewoners.

Geld, spullen, gebouwen etc.

Slide 2 - Tekstslide

Beter welvaart bekijken
Bij Welvaart kijk je bijna altijd naar het inkomen

= Het geld dat iemand verdiend met arbeid, onderneming of vermogen.
(werken, bedrijven, aandelen)

Slide 3 - Tekstslide

4 Manieren van kijken
Om beter inzicht te krijgen op Welvaart, check je 4 begrippen.

Begrip 1 is het Bruto Binnenland Product (BBP)

= Het totale waarde van alle geproduceerde goederen in een land

Slide 4 - Tekstslide

Voordelen & Nadelen
Bij het BBP zie je gelijk het inkomen van één land.
Groot getal = Rijk land
Laag getal = Arm land

Alleen trek je wel snel een conclusie.
Als het land super veel inwoners heeft, krijg je ook een groot getal.
Betekent niet gelijk dat het rijk is.
Indonesië heeft veel inwoners, dus een hoog BBP. Maar is eigenlijk armer dan Nederland.

Slide 5 - Tekstslide

BBP per hoofd
Begrip 2 is het BBP per hoofd.
Dat is het BBP gedeeld door het aantal inwoners in het land.

Je krijgt dan een gemiddelde per inwoner van het land.
Hierdoor heb je een beter beeld op een individuele persoon qua inkomen.

Slide 6 - Tekstslide

Nadeel BBP per hoofd
Het probleem bij BBP per hoofd is het gemiddelde.

Gemiddelde betekent ongeveer. Dus je hebt geen precies getal.

Hierdoor kan je snel de conclusie trekken dat iedereen rijk/arm is.



Slide 7 - Tekstslide

Gebruiksgoederen
De 3e manier van welvaart meten gaat met gebruiksgoederen.

Dat zijn producten die niet gelijk op zijn als je ze gebruikt, ze gaan jarenlang mee.
Denk hierbij aan Telefoons, Wasmachines, Tv's, Auto's.


Telefoons zijn niet goedkoop, dus kijken hoeveel inwoners er een hebben geeft goed beeld over hoeveel geld een algemeen persoon heeft in het land.

Slide 8 - Tekstslide

Nadeel gebruiksgoederen
Tuurlijk kunnen we kijken naar hoeveel telefoons mensen hebben, maar niet elke telefoon is veel waard.

Misschien heeft iedereen nog een Iphone 5. Die zijn niet veel waard.
Ook kan bijna niemand een auto hebben, maar misschien is het OV goed genoeg.


Slide 9 - Tekstslide

Koopkracht
Tot slot heb je ook koopkracht
= Inkomen, omgerekend naar de hoeveelheid goederen en diensten die je ervoor kunt kopen.

Als je weinig kan met het geld dat je hebt, dan ligt het welvaart laag.
Je koopkracht is dus zwak.

Slide 10 - Tekstslide

Armoedegrens
Welvaart kan je meten door te kijken wat mensen niet hebben.
Bijvoorbeeld de percentage inwoners die minder verdienen dan de armoedegrens.

= Het inkomen dat iemand minimaal nodig heeft om te kunnen overleven.

Slide 11 - Tekstslide

Armoedegrens
De armoedegrens van de wereld is 1,90 euro. Als je daaronder zit, kan je de basisbehoeftes niet vervullen (eten,onderdak etc.)

Per land verschilt dat. Want in sommige landen verdien je meer.

Slide 12 - Tekstslide