1.2. Welvaart meten

H1 P2 Welvaart meten
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

H1 P2 Welvaart meten

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel


  • Je kunt kenmerken benoemen waarmee je welvaart kunt meten.
  •  Je weet welke kenmerken belangrijk zijn om welvaart mee te meten.

Slide 2 - Tekstslide

Manieren om welvaart te meten.
Welvaart = de economische rijkdom van een gebied en zijn bewoners.
Dit kun je op verschillende manieren meten:

Slide 3 - Tekstslide

1. Inkomen

Geld dat iemand verdient met arbeid, een onderneming of vermogen. Het gaat dan dus om loon, winst en rente.
BBP= wat een land verdiend
BBP per hoofd = wat een land verdiend gedeeld door het aantal inwoners. 
Bekijk het filmpje over BBP.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Zet de landen op de goede volgorde: Bovenaan het land met het laagste Bbp.
Nederland 
Argentinië
Zambia 

Slide 6 - Sleepvraag

Zet de landen op de goede volgorde: bovenaan het laagste bbp per hoofd.
Nederland 
Argentinië
Zambia 

Slide 7 - Sleepvraag

Kun je het verschil in volgorde van de landen verklaren?

Slide 8 - Open vraag

2. Koopkracht

 Je meet het inkomen, omgerekend naar de hoeveelheid goederen en diensten die je ervoor kunt kopen.

Slide 9 - Tekstslide

3. Gebruiksgoederen
Dit zijn goederen die niet meteen opgaan als je ze gebruikt, maar jarenlang meekunnen. 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een nadeel van meten met het bbp per hoofd?
A
Het bbp per hoofd in een land kan enorm verschillen
B
Het bbp per hoofd valt altijd veel te laag uit
C
in sommige landen wordt het grootste deel van het bbp verdiend door een kleine groep
D
Meten met het totale bbp is gewoon beter

Slide 11 - Quizvraag

De VS heeft een hoger aantal gebruiksgoederen/1000p dan Nigeria
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Het aantal goederen of diensten dat je van je geld kunt kopen noem je ...
A
koopkracht
B
BBP
C
nationaal inkomen
D
dagelijkse uitgaven

Slide 13 - Quizvraag

4. Armoedegrens

het inkomen dat iemand minimaal nodig heeft om te kunnen leven, dus geld voor een huis, eten en kleding.
€ 1 ,70 per dag  wereldwijd.
€ 30 voor Nederland.

Slide 14 - Tekstslide

De armoedegrens is overal hetzelfde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Waar ligt de armoedegrens hoger?
A
Marokko
B
Frankrijk

Slide 16 - Quizvraag

Je leeft onder de armoedegrens als je geen geld hebt voor: een vakantie
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quizvraag

Je leeft onder de armoedegrens als je geen geld hebt voor: school
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Waarom meet je welvaart?

  • Landen vergelijken
    - indelen in rijke en arme landen
.
  • Verschijnselen verklaren
(bijv. kindersterfte, analfabetisme.)

Slide 20 - Tekstslide

Landbouw
Visserij
Handel
Industrie
Bouw
Mijnbouw
Banken
Overheidsdiensten
Ambacht

Slide 21 - Sleepvraag


welvaart. 
inkomen. 
bruto binnenlands product (bbp). 
het bbp per hoofd.
koopkracht.
 gebruiksgoederen

armoedegrens.

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk

Maak de vragen van Paragraaf 2

Slide 23 - Tekstslide