Je weet op het einde van de les wat stijlfiguren zijn en je kunt spelen met taal.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
In deze les zitten 14 slides, met interactieve quiz en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Lesdoel
Je weet op het einde van de les wat stijlfiguren zijn en je kunt spelen met taal.
Slide 1 - Tekstslide
Stijlfiguren
Net als in het gewone taalgebruik kom je in gedichten vaak stijlfiguren tegen, zoals tegenstelling, herhaling, opsomming en overdrijving. In het Latijn (voor vwo) wordt dit antithese, repetitio, enumeratie en hyperbool genoemd.
Slide 2 - Tekstslide
Tegenstelling
twee uiterste
Slide 3 - Tekstslide
Een voorbeeld van een tegenstelling is:
Rozen verwelken
Schepen vergaan
Maar onze vriendschap
Blijft altijd bestaan
Slide 4 - Tekstslide
Herhaling
Als een dichter een woord of woordgroep herhaalt om daarop nadruk te leggen, spreken we van een herhaling. Bijvoorbeeld:
O als ik dood zal, dood zal zijn
Kom dan en fluister, fluister iets liefs (J.H. Leopold)
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
opsomming
Je spreekt van een opsomming als er ten minste drie delen van iets genoemd worden. Bijvoorbeeld: