In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Les 7
- Je kent het bijvoeglijk naamwoord
en kunt dit gebruiken in een zin
- Je kunt een persoon omschrijven
Slide 1 - Tekstslide
MP TB p. 34
5a Trabajo en familia. In restaurant Arzak werkt Juan Mari Arzak samen met zijn dochter. Lees de beschrijvingen en schrijf eronder over wie ze gaan.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
Staat (bijna) altijd ná het zelfstandig naamwoord
Past zich aan in geslacht (mannelijk / vrouwelijk)
Past zich aan in getal (enkelvoud / meervoud)
Slide 4 - Tekstslide
El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Mannelijke woorden
eindigen op -o, -or of -ema, -ama, -oma
El chico, el señor, el problema, el programa, el idioma
Vrouwelijke woorden
eindigen op -a,-ción of -sión, -dad of -tad
La señora, la profesión, la ciudad
Slide 5 - Tekstslide
El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op -o
El chico guapo Los chicos guapos
La chica guapa Las chicas guapas
m
v
ev
-o
-a
mv
-os
-as
Slide 6 - Tekstslide
El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op -e of -a
El chico inteligente Los chicos inteligentes
La chica inteligente Las chicas inteligentes
NB : Los pantalones naranja / Las flores violeta
m
v
ev
-
-
mv
-s
-s
Slide 7 - Tekstslide
El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op een medeklinker
El hermano menor Los hermanos menores
La hermana menor Las hermanas menores
m
v
ev
-
-
mv
-es
-es
Slide 8 - Tekstslide
El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Overige:
woorden op -or
trabajador - trabajadora
El chico trabajador Los chicos trabajadores
La chica trabajadora Las chicas trabajadoras
Slide 9 - Tekstslide
TB tarea 5d
Slide 10 - Tekstslide
MP TB p. 35
6 Carácter y aspecto
Schrijf boven de rijtjes of ze over uiterlijk of karakter gaan.
Zoek daarna in de woorden onder de rijtjes het tegenovergestelde.
Slide 11 - Tekstslide
WB p. 32 tarea 9
Slide 12 - Tekstslide
TB Tarea 7
Omschrijf een bekend persoon en gebruik daarvoor ongeveer 8 bijvoeglijke naamwoorden.
Voorbeeld
Es un hombre muy deportista. Tiene la nacionalidad española. Vive en Mallorca. Es un tenista famoso y muy popular. Es muy alto y moreno. Su mujer es también famosa, es muy guapa, es morena y delgada.