Spelling

Spelling
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij vandaag doen? 
Spelling van blok 4 behandelen. 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze paragraaf:
  • kun je werkwoorden in verschillende vormen spellen;
  • kun je het meervoud van zelfstandige naamwoorden spellen;
  • kun je de apostrof, het weglatingsstreepje en het afbreekteken gebruiken.


Slide 3 - Tekstslide

Meervoud van een zelfstandig naamwoord
Hoe je het meervoud van een zelfstandig naamwoord moet schrijven, kun je horen als je het uitspreekt.
bijvoorbeeld: 
winter --> winters
sneeuwvlokje --> sneeuwvlokjes
wolk --> wolken
muts -->mutsen


Slide 4 - Tekstslide

Wat is het meervoud van ruiter?
A
ruiiter
B
ruiter's
C
ruiters
D
geen

Slide 5 - Quizvraag

Je kunt de spelling niet altijd horen. Gebruik dan de volgende regels:
Als een zelfstandig naamwoord eindigt op -ee, dan schrijf je -ën. Slee --> sleeën ree --> reeën. 
Als er een verkeerde uitspraak kan ontstaan, schrijf je -’s.
mama --> mama’s, kassa --> kassa's. 
Je schrijft ook -’s bij woorden die eindigen op y na een medeklinker. panty --> panty’s
Bij sommige zelfstandige naamwoorden verandert een letter als je het meervoud schrijft: s wordt z en f wordt v. muis  --> muizen
raaf --> raven



Slide 6 - Tekstslide

Wat is het meervoud van -ree
A
reën
B
reeën
C
reeen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het meervoud van baas?
A
baas
B
bazen
C
geen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het meervoud van taxi?
A
taxi's
B
taxis

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het meervoud van trofee?
A
trofees
B
trofee
C
trofeeën

Slide 10 - Quizvraag

Je kunt de spelling niet altijd horen. Gebruik dan de volgende regels (2):
Bij sommige zelfstandige naamwoorden moet je een klinker weghalen of een medeklinker erbij zetten. oog --> ogen
bril --> brillen
Sommige zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud dat niet volgens de regels gaat. Vaak hoor je hoe je het meervoud spelt. lid -->leden
bedrag --> bedragen
Van sommige woorden bestaat er alleen maar een enkelvoud of meervoud.
Bijvoorbeeld:  rijst, fruit, onweer en 
hersenen

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het meervoud van beton?
A
beton
B
betonnen
C
geen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het meervoud van lid
A
lideren
B
lederen
C
leden
D
geen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het meervoud van bril?
A
brilen
B
brillen
C
geen

Slide 14 - Quizvraag


Het teken noem je een apostrof. Die gebruik je in de volgende gevallen:
een afkorting met een verkleinwoord of -er erachter --> A4'tje, CDA’er.
het meervoud van afkortingen --> tv's. 
het meervoud van woorden op een -y. --> panty's.
namen die eindigen op een lange klinker of y, als je bezit wilt aangeven --> Ada’s boek, Eddy’s jas.
namen die eindigen op een s-klank, als je bezit wilt aangeven --> Kees’ pen, Jens’ schrift.
woorden en getallen waarvan je een deel weglaat -->'s morgens (des morgens), ’t huis (het huis), in ’87 (1987)

 



Slide 15 - Tekstslide

Wat is het meervoud van baby?
A
babys
B
babies
C
baby's
D
geen

Slide 16 - Quizvraag

Volgens mij zouden we
(des middags) met z’n allen gaan karten.
A
in de middag
B
smiddags
C
middags
D
's middags

Slide 17 - Quizvraag

Is de apostrof goed gebruikt?
In '51 werd mijn oma geboren.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Thuis hebben we twee
(buggy) voor de oppaskinderen van mijn moeder.
A
buggies
B
buggy's
C
buggys

Slide 19 - Quizvraag

Weglatingsstreepje
Soms kun je een deel van een woord weglaten, terwijl de betekenis gelijk blijft. Je moet dan wel een weglatingsstreepje gebruiken: -, in plaats van het woorddeel dat je weglaat.
Bijvoorbeeld:
kerstballen en -bomen (kerstballen en kerstbomen)
geur- en kleurloos (geurloos en kleurloos)

Slide 20 - Tekstslide

Weglatingsstreepje (2)
Je mag een deel van het woord alleen weghalen, als dit twee keer precies hetzelfde betekent.
Bijvoorbeeld: 
vervoer en koeienvoer (niet: ver- en koeienvoer, want voer betekent hier twee verschillende dingen)

Slide 21 - Tekstslide

Weglatingsstreepje 
Je gebruikt geen weglatingsstreepje als je een heel woord weglaat. 
Bijvoorbeeld: 

oude en nieuwe kleren (niet: oude- en nieuwe kleren),

Slide 22 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een weglatingsstreepje? Kies het goede antwoord.
A
Als je een deel van een woord weglaat, terwijl de betekenis gelijk blijft.
B
Als je een deel van een woord weglaat, terwijl de betekenis verandert.
C
Als je een woord weglaat, terwijl de betekenis van de zin gelijk blijft.
D
Als je een woord weglaat, terwijl de betekenis van de zin verandert.

Slide 23 - Quizvraag

In welke gevallen mag je géén weglatingsstreepje gebruiken?
A
Als de woorddelen hetzelfde betekenen.
B
Als de woorddelen iets anders betekenen.
C
Als je een deel van een woord weglaat.
D
Als je een heel woord weglaat.

Slide 24 - Quizvraag

Waar zetten we het weglatingsstreepje?
import en export
A
import en export
B
im- en export
C
import - en export
D
im -en- export

Slide 25 - Quizvraag

Afbreekteken
De meeste woorden bestaan uit twee of meer lettergrepen. Als een woord niet helemaal op de regel past, kun je het afbreken tussen twee lettergrepen. Dan zet je daar een afbreekteken tussen.
Bijvoorbeeld: 
huisdeur –>huis-deur
bakfiets –> bak-fiets

Slide 26 - Tekstslide

Afbreekteken (2)
  • Breek samenstellingen af tussen de twee delen van de samenstelling --> kenteken-plaat (en niet: ken-tekenplaat);
  • Gebruik geen afbreekteken voor of na één letter --> over-weg (en niet: o-verweg);
  • Schrijf geen apostrof voor een afbreekteken --> pony-tje (en niet: pony’-tje);
  • Schrijf geen extra klinker in verkleinwoorden --> radio-tje (en niet: radioo-tje);
  • Zorg ervoor dat het woord niet verkeerd gelezen kan worden --> bom-melding (en niet: bommel-ding);






Slide 27 - Tekstslide

Plaats het afbreekteken op de goede plek.
tuintafel
A
t-uintafel
B
tuintafel
C
-tuin tafel
D
tuin-tafel

Slide 28 - Quizvraag

Plaats het afbreekteken op de goede plek.
everzwijn
A
ever-zwijn
B
-e-verzwijn
C
everzwijn-

Slide 29 - Quizvraag

Aan de slag! 
  • Je gaat fictie, spelling, grammatica en lezen van blok 4 afmaken. 
  • Je gaat een samenvatting van de stof maken.
  • Ben je klaar? Dan ga je een boek in Teams lezen 

Slide 30 - Tekstslide