3M - Les 4 P3 - 3e naamval

3m
Les 4 P3
Deutsch!
Gutentag
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

3m
Les 4 P3
Deutsch!
Gutentag

Slide 1 - Tekstslide

Studienführer
Voorbereiding voor les 2:
maken: Schritt 42




Verwerkingsopdrachten na les 2:
maken: Schritt 43

Slide 2 - Tekstslide

Unterrichtsziele

 - 1e, 3e & 4e naamval
begrijpen (met schema)
- werkwoorden

- Redemittel



Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Naamvallen
ze hebben invloed op

- persoonlijk voornaamwoorden
- der-groep
- ein-groep
- bijvoegelijk naamwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Bij de volgende vragen moet je het schema gebruiken

om het schema goed af te lezen, moet je 3 dingen weten:

- welk schema ?  (der-groep of ein-groep of pers. vnw)
- welke kolom? (m / v / o / mv )
- welke rij? (1e /  3e  / 4e  naamval)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wollen wir zu ... Festival (o) gehen?
A
das
B
der
C
den
D
dem

Slide 9 - Quizvraag

Fährst du lieber mit ... Bahn (v)?
A
die
B
der
C
das
D
dem

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

de 3e naamval
de 3e naamval komt voor: 
- na een +3 voorzetsel
- bij het meewerkend voorwerp
- na een keuzevoorzetsel 
volgend jaar

Slide 12 - Tekstslide

het meewerkend voorwerp
- is een zinsdeel net als onderwerp en lijdend voorwerp
- je kunt er vaak AAN voor zetten
- staat bij werkwoorden als vertellen, uitleggen, geven, sturen, bevallen, bieden, bezorgen, gunnen, verkopen, lenen... etc ....


AAN

Slide 13 - Tekstslide

Ich habe ... Klasse (v) den 3. Fall erklärt.
A
die
B
der
C
dem
D
den

Slide 14 - Quizvraag

Der Mann verkauft ... Jungen ein Brötchen.
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 15 - Quizvraag

Übung macht der Meister

Slide 16 - Tekstslide

na elke training (o)
A
nach jedem Training
B
nach elcher Training
C
nach jeder Training
D
nach jeden Training

Slide 17 - Quizvraag

voor welk kind?
A
für welches Kind?
B
für welchem Kind?
C
für welch Kind?
D
für welchen Kind?

Slide 18 - Quizvraag

bij dit huis

Slide 19 - Open vraag

na een uur (Stunde)

Slide 20 - Open vraag

Ik woon in Hardenberg met mijn moeder, vader en broer.

Slide 21 - Open vraag

Redemittel Schritt 42

Slide 22 - Tekstslide

Ich ... (fliegen) nach Wien, wo soll ... (ik) mich melden?

Slide 23 - Open vraag

Waarom ... (moet) ich online einchecken?

Slide 24 - Open vraag

... (Bij welke) Gate (m) muss ich sein?

Slide 25 - Open vraag

Ik ben mijn vliegticket vergeten, wat nu?
Ich - Flugticket - vergessen- jetzt - was

Slide 26 - Open vraag

Hoe kom ik naar Italië?
Wie ... ich nach Italien?

Slide 27 - Open vraag

... (Waar kan ik mijn) Gepäck (o) abstellen?

Slide 28 - Open vraag

Verspätung - wie - viel - das Flugzeug - aus Zürich?

Slide 29 - Open vraag

Auf Wiedersehen

Slide 30 - Tekstslide