Spelling pvtt, pvvt, vd mavo 2

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

SPELLING 
Leerdoelen:
  • Je weet hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spelt.
  • Je weet hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd spelt.
  • Je weet hoe je een voltooid deelwoord spelt.

Slide 2 - Tekstslide

PERSOONSVORM IN DE TEGENWOORDIGE TIJD
De persoonsvorm ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit:

enkelvoud stam
ik loop
loop ik
loop jij?
De ik-vorm noemen we de stam van het werkwoord.
EV

Slide 3 - Tekstslide

PERSOONSVORM IN DE TEGENWOORDIGE TIJD
De persoonsvorm ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit:

enkelvoud stam + t
jij/u loopt
hij/zij loopt
het loopt

EV

Slide 4 - Tekstslide

PERSOONSVORM IN DE TEGENWOORDIGE TIJD

Meervoud hele werkwoord 
 wij lopen
jullie lopen
zij lopen



mv

Slide 5 - Tekstslide

EVEN OEFENEN
Daar gaan we...

Slide 6 - Tekstslide

Mijn broer (kleden) ..... zich aan.
A
kleed
B
kleedt
C
kleette
D
kleedde

Slide 7 - Quizvraag

Hij (fietsen) ...... naar huis.
A
fietst
B
fietsde
C
fietste
D
fietsten

Slide 8 - Quizvraag

Het publiek ............ voor het doelpunt.
A
juigd
B
juichd
C
juigt
D
juicht

Slide 9 - Quizvraag

Flip ............ eerste bij de wedstrijd.
A
wort
B
word
C
wordt
D
woord

Slide 10 - Quizvraag

Boris ........... een nieuwe televisie
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
heefdt

Slide 11 - Quizvraag

Ik ........... dat niet leuk.
A
vint
B
vind
C
vindt
D
vond

Slide 12 - Quizvraag

Ella ........... op haar paard.
A
rijt
B
rijd
C
rijdt
D
reed

Slide 13 - Quizvraag

Jij ........... allemaal rondjes
A
draait
B
draaid
C
draaidt
D
draaide

Slide 14 - Quizvraag

PERSOONSVORM IN DE 
VERLEDEN TIJD
Voor de persoonsvorm in de verleden tijd gebruik je dit schema:

Slide 15 - Tekstslide

EVEN OEFENEN
Daar gaan we...

Slide 16 - Tekstslide

Jij ............. nooit het goede antwoord.
A
raatte
B
ried
C
raadde
D
raadden

Slide 17 - Quizvraag

Flip ............ eerste bij de wedstrijd.
A
wort
B
wordde
C
werdt
D
werd

Slide 18 - Quizvraag

............ jij elke dag naar school?
A
loopte
B
liepte
C
loopde
D
liep

Slide 19 - Quizvraag

De leerlingen ........... tijdens de uitleg.
A
praaten
B
praatte
C
priet
D
praatten

Slide 20 - Quizvraag

Het publiek ............ voor het doelpunt.
A
juigde
B
juichtte
C
juigten
D
juichte

Slide 21 - Quizvraag

Hij (antwoorden) ..... snel.
A
antwoordde
B
antwoordte
C
antwoordden
D
antwoord

Slide 22 - Quizvraag

VOLTOOID DEELWOORD
Voor het voltooid deelwoord gebruik je het volgende trucje:

Weet je niet zeker of het op een -d of een -t eindigt? 
Maak het woord langer.

gewerk-t/d? --> gewerkte

Slide 23 - Tekstslide

Zij heeft het boek .........
A
las
B
gelezen
C
leest
D
lezen

Slide 24 - Quizvraag

Hij heeft de hele dag ........
A
werkte
B
gewerkt
C
werkte
D
werken

Slide 25 - Quizvraag

Ik heb de foto ..........
A
maakte
B
maken
C
gemaakt
D
maakt

Slide 26 - Quizvraag

Jullie hebben het huis ................
A
huurt
B
gehuurd
C
huren
D
huurden

Slide 27 - Quizvraag

Mijn zussen hebben allebei ..............
A
gestudeerd
B
studeert
C
studeren
D
studeerde

Slide 28 - Quizvraag

AAN DE SLAG
Zelfstandig werken:

Digitale methode cursus 7 §12 Werkwoordalarm.
Maak opdracht 1 t/m 4
(in je boek blz. 240)

SUCCES!

Slide 29 - Tekstslide