In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
welkom
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
-uitleg Taalverzorging H5 (verkleinwoorden, afkortingen en tussenletters)
-oefenen
-zelfstandig aan het werk
Slide 2 - Tekstslide
Taalverzorging
Er zijn situaties waarin verzorgd taalgebruik belangrijker is dan in andere situaties. Zo vinden we het bijvoorbeeld vanzelfsprekend dat je op school geen taalfouten maakt, niet in sollicitatiebrieven, niet op je werk, niet in boeken of kranten en niet in een overlijdensbericht.
Bij gesprekken met of berichtjes aan vrienden of familie vinden we het vaak minder belangrijk. Het hangt dus af van degene met wie je communiceert hoe belangrijk het is dat je foutloos schrijft.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
verkleinwoorden en afkortingen
Ik kan verkleinwoorden en afkortingen goed spellen
Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: blad – blaadje.
Slide 7 - Tekstslide
afkortingen
Afkortingen schrijf je op verschillende manieren:
met hoofdletters: BMW -> namen van merken, bedrijven, etc.
met kleine letters: havo -> afkortingen die je als woord uitspreekt
met punten: i.p.v. -> afkortingen waarvan je de woorden afzonderlijk uitspreekt
zonder punten: ov -> woorden waarbij je alleen de letters uitspreekt
Slide 8 - Tekstslide
verkleinwoord van album
A
albumtje
B
albumje
C
albumpje
Slide 9 - Quizvraag
verkleinwoord van jongen
A
jongentje
B
jongetje
C
jongenkje
Slide 10 - Quizvraag
verkleinwoord van baby
A
babytje
B
babietje
C
baby'tje
Slide 11 - Quizvraag
afkorting voor in combinatie met
A
icm
B
i.c.m.
C
ICM
Slide 12 - Quizvraag
Huiswerk
-H5 Taalverzorging (verkleinwoorden): 1 t/m 5
Slide 13 - Tekstslide
tussenletters
Je kunt een nieuw woord maken door twee bestaande woorden aan elkaar te plakken. Dit noem je een samenstelling. De woorden in een samenstelling kun je vaak gewoon aan elkaar vast schrijven, maar dat kan niet altijd. Soms moet je een tussenletter gebruiken.
Slide 14 - Tekstslide
gebruik -en
Als het woord een zelfstandig naamwoord is dat alleeneen meervoud op -en heeft:
roos + geur = rozengeur
pan + koek = pannenkoek
hond + mand = hondenmand
Slide 15 - Tekstslide
gebruik GEEN -en
een meervoud op -s heeft: garage + bedrijf = garagebedrijf
een meervoud op -s en - en heeft: groente + soep = groentesoep
er maar één van het eerste woord is: zon + schijn = zonneschijn
het eerste woord een versterkende betekenis heeft: ape + trots = apetrots
het eerste woord geen zelfstandig naamwoord is: lach + bek = lachebek
Slide 16 - Tekstslide
gebruik -s
als je de -s hoort: beroepsvoetballer, lievelingskleur
Twijfel: stadsschouwburg/stadschouwburg?
-> vervang het tweede woord door feest: stadsfeest