Herhalingsles 33,34,41 en 42

Herhalingsles



- Opsommingen
- Tegenstellingen
- Hoofd- en bijzaken
- Mening, feit en argument 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhalingsles



- Opsommingen
- Tegenstellingen
- Hoofd- en bijzaken
- Mening, feit en argument 

Slide 1 - Tekstslide

Waar heb je nog moeite mee?
Tegenstellingen
Opsommingen
Hoofd- en bijzaken
Mening, feit en argument

Slide 2 - Poll

P33: Opsommingen
Opsommingen in teksten  
In veel teksten komen opsommingen voor. Een schrijver noemt bijvoorbeeld één voor één een aantal redenen, voordelen of plannen. 

Signaalwoorden voor een opsomming: 
Signaalwoorden helpen je om tekstverbanden te herkennen. 
De signaalwoorden die bij een opsomming horen, zijn : ten eerste/daarnaast/en/verder/ook/bovendien/allereerst/ ten slotte/ enzovoort/eveneens. 

Voorbeeld: Ik ga eerst de uitnodigend versturen. Verder doe ik de inkopen en regel ik de muziek. Ten slotte zorg ik ervoor dat de zaal feestelijk versierd is. 

Als je let  op opsommingen in een tekst, begrijp je hem vaak beter. 

Slide 3 - Tekstslide

Oefenen - opsomming
Aan welk signaalwoord of tekens kun je zien dat er een opsomming komt?

Ik wil voor mijn verjaardag de volgende dingen: een Xbox, een game, een nieuwe fiets en een iPad.
A
dingen
B
dubbele punt en komma's
C
ik
D
hoofdletter

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een opsomming?
A
Dat betekent dat er een som staat in de tekst.
B
Als er in een zin of tekst een opsomming wordt gemaakt van iets.
C
Dat betekent dat er iets wiskundigs wordt besproken in de tekst.
D
Als er een eind wordt gemaakt aan een verhaal.

Slide 5 - Quizvraag

Een signaalwoord voor een opsomming is...
A
Echter
B
Dus
C
Want
D
En

Slide 6 - Quizvraag

P34: Tegenstellingen
Tegenstellingen in teksten
In veel teksten komen tegenstellingen voor. Een schrijver zet bijvoorbeeld twee tegengestelde meningen tegenover elkaar. Of hij beschrijft verschillende kanten van iets. 

Signaalwoorden voor een tegenstelling horen: maar, echter, toch, hoewel, daarentegen, desondanks, dat ligt heel anders, daar staat tegenover dat, of.... of, aan de ene kant, aan de andere kant.

Voorbeeld: Amateurvoetballers trainen zo twee a drie keer per week. Dat ligt heel andere voor profvoetballers. Die trainen elke dag. Het komt echter wel eens voor dat amateurclub van een profclub wint. 

Slide 7 - Tekstslide

Welk signaalwoord van een tegenstelling herken je in de ze alinea?
Als heel Nederland enthousiast was over racen, zou er nog wat voor te zeggen zijn. Het tegendeel is echter waar. Uit recent onderzoek is gebleken dat een meerderheid van de Nederlandse bevolking het niet leuk vindt.

Slide 8 - Open vraag

Een tegenstelling is..
A
iets waar je het niet mee eens bent
B
het tegenovergestelde van iets
C
een ander woord met dezelfde betekenis

Slide 9 - Quizvraag

Tekstverband: tegenstelling
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 10 - Quizvraag

Signaalwoorden tegenstelling
A
verder, ten slotte, en
B
kortom, dus
C
maar, tegenover, hoewel, echter

Slide 11 - Quizvraag

Tegenstelling
maar
toch
ook
waardoor
daarentegen
daarna
naar mijn mening

Slide 12 - Sleepvraag

Geef een voorbeeld van een signaalwoord dat bij een tegenstelling hoort.

Slide 13 - Open vraag

Opsomming
Tegenstelling
maar
echter
ook
ten eerste
hoewel
bovendien

Slide 14 - Sleepvraag

P41: Uitleg hoofd- en bijzaken
Hoofdzaak = belangrijkste informatie (kernzinnen). 
Bijzaak = minder belangrijk (voorbeeld, uitleg om de tekst beter te begrijpen of om de tekst leuker te maken). Bijvoorbeeld, neem nou, zoals, onder andere <-- zijn voorbeelden waaraan je kunt herkennen dat er een voorbeeld volgt. 

Kernzinnen zijn de belangrijkste zinnen van een alinea. Vaak is het de eerste of laatste zin
De andere zinnen zijn bijzaken: ze geven uitleg of voorbeelden.

Slide 15 - Tekstslide

Waar kan ik hoofdzaken vinden?
- Ze staan vaak aan het begin of het einde van een tekst. 
- Je vindt ze vaak in de kernzin van de alinea. 
- Ze staan vaak in titels of tussenkopjes. 

Slide 16 - Tekstslide

Alle extra informatie in een tekst noem je een hoofdzaak
Waar
Niet waar

Slide 17 - Poll

Alle belangrijke zaken in een tekst noem je bijzaken
Waar
Niet waar

Slide 18 - Poll

hoofdzaak
bijzaak
kernzin
functie van andere alinea's 
uitleg / voorbeelden
belangrijkste informatie
hierin staat de hoofdzaak / belangrijkste informatie
minder belangrijke informatie

Slide 19 - Sleepvraag

Waar kun je de hoofdzaken van een tekst vinden? Noem er 3.

Slide 20 - Woordweb

P42: Uitleg mening, feit, argument
1. Mening / standpunt is een uitspraak over wat iemand vindt van iets of hoe iemand ergens over denkt. Met een mening/standpunt kun je het eens of oneens zijn. 
2. Een feit is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is en wat je kunt controleren. HEEL BELANGRIJK: CONTROLE!
3. Als je zegt waaróm je een bepaalde mening hebt, noem je dat een argument

Slide 21 - Tekstslide

Hoe herken je meningen, feiten 
en argumenten?
1. Een mening herken je vaak aan signaalwoorden als: ik vind en volgens mij. 
2. Een feit kun je controleren: is het waar of niet waar. 
Een schrijver kan feiten gebruiken om zijn mening te ondersteunen.
3. Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als: want, omdat, namelijk en immers. 

Slide 22 - Tekstslide

Feit
Mening
Argument
Kun je controleren
Is wat iemand vindt.
Een uitleg waarom iemand iets vindt.
Ik vind
Volgens mij
want
omdat
daarom
namelijk

Slide 23 - Sleepvraag

Feit
Feit
Mening
Mening
Het VMBO is een vervolgschool van de basisschool
2. Ik ga met plezier naar school
3. Op mijn school wordt goed les gegeven.
4.  In klas twee hebben alle leerlingen Nederlands

Slide 24 - Sleepvraag

De winter duurt drie maanden.
Dat is veel te lang,
omdat ik verlang naar hogere temperaturen.
Argument
Feit
Mening

Slide 25 - Sleepvraag

Waar
Niet waar
Feiten en argumenten zijn hetzelfde.



Een feit kun je bewijzen of controleren.

Een schrijver kan feiten gebruiken om zijn mening te ondersteunen.

Een schrijver geeft altijd argumenten bij zijn mening.  

Slide 26 - Sleepvraag

Ik ben klaar voor de toets
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Maken
Werkblad 33,34,41 en 42 (zie bijlage)
Volgende week proefwerk begrijpend lezen

Slide 28 - Tekstslide