2B Leesvaardigheid - les 4




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


Mevrouw Duinhouwer
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


Mevrouw Duinhouwer

Slide 1 - Tekstslide

LESPROGRAMMA
Lesuur 1
Herhalen lesstof: 
Tekstverbanden en signaalwoorden
Hoofd- en bijzaken en kernzinnen

Lesuur 2
Feiten en meningen

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
Ik kan de hoofd- en bijzaken onderscheiden in een tekst
Ik kan de kernzin in alinea's herkennen

Slide 3 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
tekstverband
signaalwoorden
chronologisch
daarna, vervolgens, dan
opsommend
ten eerste, ook, bovendien
tegenstellend
maar, echter, in tegenstelling tot
toelichtend
bijvoorbeeld, zo, neem nou
concluderend
dus, daarom, concluderend, dat houdt in
redengevend (waarom iemand iets doet)
omdat, daarom, dus, want, dankzij
oorzakelijk (waardoor iets gebeurt)
doordat, daardoor, als gevolg van
doel-middel
opdat, zodat, om te, door middel van
vergelijkend
zoals, in vergelijking met, als, evenals...
samenvattend
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

Slide 4 - Tekstslide


Wat is een tekstverband?
A
Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.
B
Het belangrijkste in een alinea.
C
De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's.
D
Relaties tussen verschillende delen van de tekst.

Slide 5 - Quizvraag

welke signaalwoorden geven een vergelijkend verband aan?
A
net als, tenzij, indien
B
net als, zoals, eveneens
C
net als, tenzij, om kort te gaan
D
net als, tenzij, aldus

Slide 6 - Quizvraag

Bij een doel-middelverband horen de volgende signaalwoorden...
A
kortom, samengevat, dus
B
opdat, zodat, om te, door middel van
C
omdat, daarom, dus
D
maar, echter, in tegenstelling tot

Slide 7 - Quizvraag

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
chronologisch (tijd)
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 8 - Quizvraag

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
opsomming
tegenstelling
samenvatting
echter
maar
ook
samenvattend
daarnaast
kortom

Slide 9 - Sleepvraag

Vroeger ging ik weleens schaatsen met mijn ouders, nu niet meer. 
Ik houd erg van muziek, bijvoorbeeld K-pop. 
Mijn vader is nu vaak thuis, maar mijn moeder gaat nog naar haar werk. 
Niet alleen puppy's zijn lief, maar ook kittens!
Tegenstellend verband
Toelichtend verband
Opsommend verband
Chronologisch verband

Slide 10 - Sleepvraag

Hoofdzaken en bijzaken
De belangrijke informatie in een tekst noem je de hoofdzaken.
Wat niet zo belangrijk is zijn de bijzaken.

Slide 11 - Tekstslide

Hoofdzaken
Voorkeursplaatsen tekst:
Inleiding & slot

Voorkeursplaatsen alinea:
Kernzin

Slide 12 - Tekstslide

Hoofdzaken uit tekst halen
  • Onderstreep/markeer tijdens het lezen hoofdzaken

  • Let op voorkeursplaatsen (inleiding, slot, kernzinnen) en opvallend gedrukte woorden

  • Van de hoofdzaken kun je een samenvatting maken of een schema

Slide 13 - Tekstslide

Hoofdzaken
Hoe en waar vind je de hoofdzaken?

  • Vaak in de eerste, de tweede en/of de laatste zin van een alinea.
  • Daartussen staan vaak voorbeelden, toelichtingen of een verdere uitleg, dat zijn bijzaken.
    Denk aan de hamburger... 

Stel jezelf de volgende vragen:
  1. Heb ik deze zin nodig om de tekst/de alinea goed te begrijpen?
  2. Wat zegt deze zin over het (deel)onderwerp?
Hoofdzaken (structuur)
Hoofdzaken (structuur)
Bijzaken (vulling)

Slide 14 - Tekstslide

wat is de kernzin van iedere alinea?

Slide 15 - Tekstslide

Kernzin

Slide 16 - Tekstslide

Opdrachten
Learnbeat:
Opdracht 4 - bladzijde 76  (2-tallen)
Opdracht 1 - bladzijde 73
Opdracht 3.1 - bladzijde 74

Extra oefenen (in je schrift maken)
p. 256 Opdracht 3 (herhaling signaalwoorden)



Slide 17 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan onderscheid maken tussen een standpunt, feit en een argument.

Slide 18 - Tekstslide

Feiten en meningen

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Feit
Een feit is iets wat werkelijk zo is
Een feit is iets wat echt is gebeurd
Een feit kun je controleren
Een feit is iets dat vaststaat en dat je kunt bewijzen (objectief)


Slide 21 - Tekstslide

Mening

Een mening is wat een persoon van iets vindt.
Een mening staat niet vast, het is persoonlijk en een mening kan per persoon verschillen (subjectief)

Andere woorden voor mening zijn:
standpunt, oordeel, opinie en opvatting.

Slide 22 - Tekstslide


- Is het in een tekst altijd meteen duidelijk of het om een feit of een mening 
gaat?
- Hoe kun je in een bericht zien dat het om een mening gaat?
- Horen meningen eigenlijk wel in het nieuws? Zo ja, op welke plek in een krant bijvoorbeeld? 
Is het in een tekst altijd meteen duidelijk of het om een feit of een mening gaat?

Hoe kun je in een bericht zien dat het om een mening gaat?

Horen meningen eigenlijk wel in het nieuws? Zo ja, op welke plek in een krant bijvoorbeeld?



Slide 23 - Tekstslide

FEIT OF MENING?

Slide 24 - Tekstslide

FEIT OF MENING?

Slide 25 - Tekstslide

FEIT OF MENING?

Slide 26 - Tekstslide

FEIT OF MENING?

Slide 27 - Tekstslide

Opdrachten
Nieuw Nederlands - blz. 102 + 103

Opdracht 1
Opdracht 2
Opdracht 3
Opdracht 4

Slide 28 - Tekstslide