Fictiedossier BB

Fictiedossier
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Fictiedossier

Slide 1 - Tekstslide

Door welk van de onderstaande antwoorden wordt niet bepaald hoe realistisch een verhaal is?
A
De beschrijving van tijd en de omgeving
B
Fantasie-elementen
C
De afloop van een verhaal
D
Dingen die in werkelijkheid niet mogelijk zijn

Slide 2 - Quizvraag

Wat is geen genre?
A
Thriller
B
Ontwikkelingsroman
C
Serie
D
Reisverhaal

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een dystopische roman
A
een spannend verhaal met een levensbedreigende situatie
B
het verhaal speelt zich af in de toekomst of in de ruimte of nieuwe techniek speelt een rol
C
het gaat hier om het volwassen worden van de jonge hoofdpersoon
D
een verhaal over een wereld die door rampen of een dictatuur bijna niet meer leefbaar is

Slide 4 - Quizvraag

Sleep het juiste rode beoordelingswoord naar zijn of haar tegenstelling
rustgevend
traag
luchtig
verwarrend
nietszeggend
aangrijpend
duidelijk
beklemmend
Griezelig
Volle vaart

Slide 5 - Sleepvraag

Wat wordt er bedoeld met de belangrijke kenmerken van een personage uit een verhaal?
A
kleur ogen, kleur haar en zijn/haar lengte
B
geslacht, leeftijd, gezondheid en achtergrond
C
wat het personage doet, zegt of denkt
D
de onderlinge relatie tussen hoofdpersoon, en bijfiguren

Slide 6 - Quizvraag

Welke rol kan een bijfiguur in een verhaal hebben?
A
Helper
B
Tegenstander
C
Vriend
D
Alle drie

Slide 7 - Quizvraag

Hoe kan je een personage in het verhaal indirect leren kennen?
A
Je moet de informatie zelf afleiden uit wat het personage doet.
B
De informatie wordt rechtstreeks in de tekst verwerkt.
C
Je weet dit door wat anderen over hem zeggen of denken.
D
Dat lees je in het verhaal.

Slide 8 - Quizvraag

In welk perspectief weet speelt de verteller zelf geen rol, maar weet hij alles van alle personages en gebeurtenissen?
A
Ik-vertelperspectief
B
Hij/zij-vertelperspectief
C
Alwetende verteller
D
Geen van drie

Slide 9 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met de setting?
A
Chronologische volgorde
B
Tijd en ruimte
C
Sfeer
D
Flashbacks

Slide 10 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met ruimte?
A
Waar het verhaal zich afspeelt (land, stad)
B
Het noemen van een jaartal
C
Sfeer, weer, geluiden en geuren
D
Plekken waar iets belangrijks gebeurt

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de functie van een vooruitverwijzing?
A
Je krijgt een vermoeden over het vervolg.
B
Je krijgt meer informatie over een personage.
C
Je komt iets te weten uit het verleden, waardoor je het heden beter begrijpt.
D
Je weet als lezer al iets over de afloop van het verhaal.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de vertelde tijd?
A
De tijd die nodig is om een verhaal te lezen.
B
Het aantal pagina's.
C
De tijd die in het verhaal voorbijgaat.
D
Een jaar.

Slide 13 - Quizvraag

Als een lang verhaal over een korte tijd gaat dan?
A
Is het verteltempo 'hoog'
B
Is het verteltempo 'regelmatig'
C
Is het verteltempo 'traag'
D
Dan is er sprake van een tijdsprong.

Slide 14 - Quizvraag

Welke techniek hoort niet bij het opbouwen van "spanning"?
A
Een bedreigende situatie
B
Onverwachte wending
C
Cliffhanger
D
Tegenstelling

Slide 15 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van de techniek van uitstel in een verhaal?
A
Als het verhaal vragen bij je oproept, maar je het antwoord niet gelijk krijgt.
B
Je al iets weet, wat de hoofdpersoon niet weet.
C
De ontknoping van het verhaal op zich laat wachten.
D
De schrijver aanwijzingen geeft in het verhaal.

Slide 16 - Quizvraag

Hieronder zie je alle delen van het opbouwschema van een verhaal, zet deze in de goede volgorde.
1
2
3
4
5
6
Dieptepunt
Slot
Beginsituatie
Ontstaan van het probleem
Langzame verbetering
Steeds meer moeilijkheden

Slide 17 - Sleepvraag

Wanneer spreek je van chronologische volgorde?
A
Als een verhaal flashbacks bevat
B
Als een verhaal zich in het verleden afspeelt
C
Als een verhaal een normaal tijdsverloop heeft
D
Als een verhaal zich in de toekomst afspeelt

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord is GEEN beoordelingswoord?
A
Saai
B
Fictief
C
Ontroerend
D
Herkenbaar

Slide 19 - Quizvraag

Fictiedossier boek 1-wat lees jij?

Slide 20 - Woordweb

Boekentips!

Slide 21 - Tekstslide