Hoofdstuk 3 quiz TH1a

Planning
Quiz
Stellen van vragen en Werken aan je verslag

NIEUW!! Het verkeerlicht. Let op de kleuren.
Rood= stilte  
Oranje= zachtjes overleggen mag, NIET door de klas lopen
Groen= normaal praten, NIET door de klas lopen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScienceMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Planning
Quiz
Stellen van vragen en Werken aan je verslag

NIEUW!! Het verkeerlicht. Let op de kleuren.
Rood= stilte  
Oranje= zachtjes overleggen mag, NIET door de klas lopen
Groen= normaal praten, NIET door de klas lopen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Proefwerk en lessen
Zorg dat je altijd pen en papier hebt 
en voor een proefwerk:
  • Pen, 
  • Potlood, 
  • Gum, 
  • Geodriehoek of liniaal, 
  • Rekenmachine

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je geleerd?
2 minuten om in te loggen
  • Je weet wat geslachtskenmerken zijn.
  • Primaire en secundaire geslachtskenmerken.
  • lichamelijke en geestelijke verandering.
  • Mannelijke geslachtscellen
timer
2:00

Slide 3 - Tekstslide

er zijn vragen met een timer
Welke uitspraak is waar?
A
Als ik een dag alleen maar op de bank zit, heb ik geen energierijke stoffen nodig
B
Als ik ga schaatsen heb ik meer energierijke stoffen nodig dan bij een online-les

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de eenheid van de energiewaarde van voeding?
A
kilocalorie (kcal)
B
kilojoule (kJ)
C
allebei goed
D
geen één goed

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling 1. Brood is een voedingsmiddel
Stelling 2. Boter is een voedingsmiddel
A
Beide stellingen zijn waar
B
Stelling 1 is waar, stelling 2 is niet waar
C
Stelling 1 is niet waar, stelling 2 is waar
D
Beide stellingen zijn niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling 1. Pasteuriseren is kort verhitten bij 72 C
Stelling 2. Steriliseren is lang verhitten bij 100 C
A
Beide stellingen zijn waar
B
Stelling 1 is waar Stelling 2 is niet waar
C
Stelling 1 is waar Stelling 2 is niet waar
D
Beide stellingen zijn niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn energierijke stoffen?
A
Vetten en mineralen
B
Koolhydraten en eiwitten
C
Koolhydraten en vetten
D
Vetten en eiwitten

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is een eetstoornis niet gezond?
A
Omdat je van lekker eten houdt
B
Omdat je teveel gezonde voedingsstoffen binnen krijgt
C
Omdat je te weinig gezonde voedingsstoffen binnen krijgt
D
Omdat je teveel in de spiegel kijkt

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe doe je ook al weer een waarneming.

Wat is de goede volgorde?
A
prikkel-hersenen-zintuig-zenuwen
B
zintuig-prikkel-zenuwen-hersenen
C
prikkel-zintuig-zenuwen-hersenen
D
zintuig-zenuwen- hersenen-prikkel

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie heeft de meeste bouwstoffen nodig?
A
Een baby van 2 weken oud
B
Een puber
C
Een oude dame van 96
D
Een kind van 2

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de eenheid van de energiewaarde van voeding?
A
kilocalorie (kcal)
B
kilojoule (kJ)
C
allebei goed
D
geen één goed

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Omrekenen
Van kcal naar kJ: vermenigvuldigen met 4,2. Dus
1 kcal = 4.2 kJ
Hoeveel kJ is 50 kcal?
A
210
B
211
C
410
D
411

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke voedingsstof is GEEN bouwstof?
A
Eiwitten
B
Mineralen
C
Water
D
Vitaminen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


stof
Concentratie mg/l
sulfaat
1000
nitriet
0.1
Nitraat
50
Welke stof is het meest giftig?
A
Sulfaat
B
Nitriet
C
Nitraat

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is géén smaak?
A
Umami
B
Bitter
C
Zuur
D
Bubblegum

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Energierijke stoffen
Bouwstoffen
Beschermende stoffen

suiker

zetmeel
vetten
eiwitten
mineralen
vitaminen
vetten
mineralen
water

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar proef je welke smaak?
1
2
3
4
5
Umami
Zout
Zoet
Bitter
Zuur

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel 2: Hoe proef je met je tong?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je eet een boterham
met jam. Wanneer weet je dat je de jam proeft?
A
Als de smaakstoffen bij je smaakzintuigen komen.
B
Als de geurstoffen bij het reukzintuig komen.
C
Als de hersenen de berichten van de smaakzintuigen en het reukzintuig samenvoegen.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit bord eten is vreemd, omdat:
A
Het eten een andere kleur heeft dan normaal.
B
Het heel veel eten is.
C
Het eten een rare smaak heeft.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Drempelwaarde is de minimale sterkte van een
prikkel die een zintuig kan doorgeven.
Anneke drinkt citroensap. Alleen bij flesje 2
en flesje 3 proeft ze citroen. Wat is de
drempelwaarde voor het proeven van citroen
Fles
concentratie
citroen geproeft?
1
0.1 mg/l
nee
2
1 mg/l
ja
3
10 mg/l
ja
A
drempelwaarde is kleiner dan 0.1 mg/l
B
drempelwaarde ligt tussen 0.1-1 mg/l
C
drempelwaarde ligt tussen 1-10 mg/l
D
drempelwaarde ligt boven 10 mg/l

Slide 22 - Quizvraag

vraag 7 blz 103 havo boek
Check 
  • Op je alle opgaven snapt (activiteitenboek)
  • Gebruik alle bronnen genoemd in ItsLearning
  • Of het goed gaat met berekeningen
  • Leer ook de bronnen (plaatjes uit het boek) goed!

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra Havo
Oma gaat voor Pieter een thee maken.
In een grote mok doet ze 4 schepjes suiker, daar schenkt ze 200 ml thee bij. Oma roert goed, zodat alle suiker opgelost is. 1 schepje suiker weegt 1.5 g.

1. Wat is de concentratie (g/l) suiker in de thee?
Pieter vindt de thee erg zoet. Hij de helft op en schenkt hij er 400 ml 
thee bij. 
2. Wat is nu de concentratie suiker (g/l) in de thee?

Pak pen, papier en rekenmachine en  maak de volgende opgave:

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oma's thee
1. Wat is de concentratie (g/l) suiker in de thee?
4 schepjes suiker,  1 schepje suiker weegt 1.5 g: 200 ml thee: 


Pieter vindt de thee erg zoet. Hij de helft op en schenkt hij er 400 ml thee bij. 
2. Wat is nu de concentratie suiker (g/l) in de thee?


Op ItsLearning staat  deze som uitgewerkt: Oma's thee, rekenen met concentraties en verdunningen 

nog 1 voor rekenen

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oma's thee
1. Wat is de concentratie (g/l) suiker in de thee?
4 schepjes suiker,  1 schepje suiker weegt 1.5 g: 200 ml thee: 


Pieter vindt de thee erg zoet. Hij de helft op en schenkt hij er 400 ml thee bij. 
2. Wat is nu de concentratie suiker (g/l) in de thee?


Op ItsLearning staat  deze som uitgewerkt: Oma's thee, rekenen met concentraties en verdunningen 

antwoord

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oma's thee
1. Wat is de concentratie (g/l) suiker in de thee?
4 schepjes suiker,  1 schepje suiker weegt 1.5 g: Totaal 4*1.5 g= 6.0 g suiker.
200 ml thee: in de 200 ml zit 6.0 gram suiker.
Concentratie moet in g/l: 1 liter is 1000 ml; in 1000 ml zit dan 1000/200*6.0 dus       
Concentratie is 30 g/l

Pieter vindt de thee erg zoet. Hij de helft op en schenkt hij er 400 ml thee bij. 
2. Wat is nu de concentratie suiker (g/l) in de thee?
De helft van 200 ml is over, in deze 100 ml zit de helft van de suiker, dus 3 gram.
3 gram suiker in 500 ml (100+400=500 ml) of 3 gram in 500 ml, dan zit in 1000 ml (1 L)
1000/500=2*3=6 gram. Concentratie is 6 g/l

Op ItsLearning staat deze som uitgewerkt: Oma's thee, rekenen met concentraties en verdunningen 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies