TB, p.10, oef.3a ( gedeelte): Kijk aan de volgende slide en geef antwoord aan minstens 7 van de vragen.
Slide 13 - Tekstslide
Responde a las preguntas
Con Gusto 2 TB, p.10, oef.3a ( gedeelte):
Kijk aan de volgende slide en geef antwoord aan minstens 7 van de vragen.
Slide 14 - Tekstslide
Geef antwoord aan 7 vragen van de vorige slide
Slide 15 - Open vraag
¿Recuerdas? Nr. 4a TB p. 11
Me gusta...
A mí también. / A mí no.
No me gusta...
A mí tampoco. / A mí sí.
Slide 16 - Tekstslide
TB p.11, oef.4b- Voorkeuren en moeilijkheden
-Gustar: leuk vinden me gusta/ me gustan
-Costar (ue): moeite kosten me cuesta/ me cuestan
- Aburrir:vervelen me aburre/ me aburren
- Parecer:lijken me parece/ me parecen
Slide 17 - Tekstslide
Recuerda
"Lo" + bijvoeglijk naamwoord
Vóór een bijvoeglijk naamwoord dat naar iets verwijst komt "lo" :
Lo mejor : het beste
Lo más interesante : het meest interessante
"Lo que" (dat) wat+ werkwoord
Met "lo que" (dat wat) kan iets benadrukt worden:
- ¿Qué es lo que más te gusta del idioma español?
# Lo que (más) me gusta es estudiar los verbos.
Slide 18 - Tekstslide
LO
LO QUE
más interesante es la cultura
quiero es ir a España
me interesa es el cine.
me molesta es tener que levantarme temprano
menos caro es ir de camping
más me gusta es salir con mis amigos.
más importante es la salud
Slide 19 - Sleepvraag
Schrijf 5 zinnen volgens het model van TB C.Gusto 2, p.11, oef.4b. Maak gebruik van deze werkwoorden: "gustar, aburrir, costar, parecer fácil, parecer difícil" (steeds een ander werkwoord)
Slide 20 - Open vraag
TB: p.11. oef.5 Describir objetos
¿Cómo es?
¿De qué material es?
¿Para qué sirve?
es de papel/de plástico/ de madera
es grande/pequeño/ bonito.....
Sirve para escribir/cocinar/cortar.....
veronderstelling uiten:
Puede ser...
Creo que......
Pienso que....
Me imagino que....
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
00:42
Nombra dos objetos de madera
Slide 23 - Open vraag
01:00
los vasos y botellas son de....
A
plástico
B
vidrio
C
metal
D
papel
Slide 24 - Quizvraag
01:39
Nombra un material para hacer ropa
Slide 25 - Open vraag
Hoe heten de voorwerpen van de volgende slide?
Beschrijf ze. Denk aan: vorm, materiaal, waar het voor dient etc.
Slide 26 - Tekstslide
imagen 1
imagen 2
imagen 3
imagen 4
imagen 5
imagen 6
¿Cómo se llaman estos objetos?
Slide 27 - Tekstslide
Describe los objetos 1,2,3,4,5,6: ¿De qué son? y ¿Para qué sirven? 1.Tarjeta de crédito/ 2.Cartera/ 3.Teléfono móvil/ 4.Percha/ 5.Silla/ 6.Jersey.
Slide 28 - Open vraag
ordenado/a
netjes
desordenado/a
Rommelig
sistemático/a
systematisch
caótico
chaotisch
paciente
geduldig
impaciente
ongeduldig
comunicativo/a
commucatief
Reservado/a
gereserveerd
perfeccionista
perfectionist
creativo/a
creatief
impulsivo/a
impulsief
trabajador/a
Ijverig/gedreven
Deportivo/a
Sportief
TB: p.12 oef.6a/b
Slide 29 - Tekstslide
Nr. 6ab TB p.12 - in welke mate?
SOY + demasiado + impaciente (bijv. naamwoord).
muy
bastante
un poco
Yo creo que soy bastante paciente, pero no soy sistemático
1
2
3
Slide 30 - Tekstslide
Beschrijf jezelf aan de hand van twee karakter eigenschappen en zeg ook in welke mate ze van toepassing zijn.
Slide 31 - Open vraag
Beschrijf om de beurt een van je medestudenten, zij /zij reageert op jouw beschrijving