PW 3. Werkwoordspelling

PW3. Werkwoordspelling
Een werkwoord heeft verschillende vormen. Voor iedere tijd is er een andere vervoeging. Voor de komende toets moet jij de volgende werkwoordsvormen weten:
inf - infinitief - het hele werkwoord
pvtt - persoonsvorm tegenwoordige tijd
pvvt - persoonsvorm verleden tijd
vd - voltooid deelwoord
od - onvoltooid deelwoord
bn - bijvoeglijk naamwoord (gemaakt van voltooid en onvoltooid deelwoord)

Je moet ook de 4 werkwoordstijden kunnen herkennen: 
ott - onvoltooid tegenwoordige tijd
ovt - onvoltooid verleden tijd
vtt - voltooid tegenwoordige tijd
vvt - voltooid verleden tijd
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

PW3. Werkwoordspelling
Een werkwoord heeft verschillende vormen. Voor iedere tijd is er een andere vervoeging. Voor de komende toets moet jij de volgende werkwoordsvormen weten:
inf - infinitief - het hele werkwoord
pvtt - persoonsvorm tegenwoordige tijd
pvvt - persoonsvorm verleden tijd
vd - voltooid deelwoord
od - onvoltooid deelwoord
bn - bijvoeglijk naamwoord (gemaakt van voltooid en onvoltooid deelwoord)

Je moet ook de 4 werkwoordstijden kunnen herkennen: 
ott - onvoltooid tegenwoordige tijd
ovt - onvoltooid verleden tijd
vtt - voltooid tegenwoordige tijd
vvt - voltooid verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen voor de toets (taakwerk)
Spelling §7: persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
opdrachten: 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9

Spelling §8: persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden (pvvt)
opdrachten: 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9

Spelling §9: persoonsvorm verleden tijd sterke werkwoorden (pvvt)
opdrachten: 1, 2, 3, 4, 5, 6

Spelling §10: voltooid deelwoord (vd), onvoltooid deelwoord (od) en  bijvoeglijk naamwoord (bn)
opdrachten: 1, 2, 3, 4, 6, 7

Spelling §11: werkwoordsvormen en werkwoordstijden (ott, ovt, vtt, vvt)
opdrachten: 2, 3, 4, 6, 7, 8

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Infinitief (inf)
Het hele werkwoord noemen we het infinitief. 

Dus: lopen, fietsen, autorijden.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
Deze vorm gebruik je als de zin in de tegenwoordige tijd staat.
Om te vervoegen in de tegenwoordige tijd, maak je altijd eerst de ik-vorm:

ik-vorm = infinitief - en. 
Bijvoorbeeld: fietsen → fiets; gooien → gooi.

Soms moet je een letter toevoegen of weglaten: laden → laad; boffen → bof.
Soms een v in een f of een z in een s: beloven → beloof; reizen → reis.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Staat er ik voor of achter de persoonsvorm? Schrijf de ik-vorm: 
- ik laad, laad ik; ik bof, bof ik.

Staat er jij achter de persoonsvorm of je waarvan je jij kunt maken? Schrijf de ik-vorm:
- laad jij/je; bof jij/je. Maar: Laadt je (jouw) vader de aanhangwagen?

In alle andere gevallen in het enkelvoud schrijf je: ik-vorm + t
– jij laadt, hij laadt, zij laadt, laadt de bezorger?; jij boft, hij boft, zij boft, boft je zus?

In het meervoud schrijf je het hele werkwoord:
– wij laden, jullie laden, zij laden; wij boffen, jullie boffen, zij boffen.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
ik-vorm = hele werkwoord (infinitief) - en
soms moet je een letter toevoegen, weglaten of veranderen
ik
ik-vorm
speel
word
zit
jij
ik-vorm + t
speelt
wordt
zit
hij/zij/het
ik-vorm + t
speelt
wordt
zit
wij/jullie
hele werkwoord
spelen
worden
zitten
....... jij?
ik-vorm
speel
word
zit

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Die voetballer ... (worden, pvtt) gek van alle negatieve berichten over zijn prestaties.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ... (broeden, pvtt) al weken op een goed idee.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

We ... (opletten, pvtt) altijd goed ... onze spullen op drukke plekken.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ... (beloven, pvtt) je dat ik vandaag mijn kamer ga opruimen.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

... (worden, pvtt) jij snel verliefd?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm verleden tijd (pvvt)
Als het onderwerp van de zin iets op een eerder moment heeft gedaan, zet je de persoonsvorm in de verleden tijd.

Leendert zit (pvtt) op de bank. - Leendert zat (pvvt) op de bank.
Zitten is een sterk werkwoord. Ieder sterk werkwoord heeft een eigen manier van vervoegen.

Abdul fietst (pvtt) naar school. - Abdul fietste (pvvt) naar school.
Fietsen is een zwak werkwoord, die vervoeg je met 't sexy-fokschaap.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden
Veranderen als je ze in de verleden tijd zet:

lopen - liepen; roepen - riepen

Slide 13 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Persoonsvorm verleden tijd (pvvt)
Nederlandse & Engelse werkwoorden
De meeste Nederlandse werkwoorden zijn zwakke werkwoorden. Deze 
veranderen niet van klank in de verleden tijd. Om de persoonsvorm in de
verleden tijd te zetten, moet je -de(n) of -te(n) toevoegen.

Je maakt daarbij gebruik van: 't sexy fokschaap
  1. Neem het hele werkwoord en haal -en daarvan af: niezen - en = niez
  2. Zit de laatste letter in 't sexy fokschaap?                JA? ik-vorm+te(n) 
                                                                                                            NEE? ik-vorm+de(n)
Enkelvoud: ik-vorm tt + de of te: 
beweerde, landde, danste, berichtte.
Meervoud: ik-vorm tt + den of ten
beweerden, landden, dansten, berichtten.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de ik-vorm tegenwoordige tijd en de ik-vorm verleden tijd.
knoeien

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de ik-vorm tegenwoordige tijd en de ik-vorm verleden tijd.
zuchten

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de ik-vorm tegenwoordige tijd en de ik-vorm verleden tijd.
spreken

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de ik-vorm tegenwoordige tijd en de ik-vorm verleden tijd.
wrijven

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Xandra ... (verkleden, pvvt) zich na schooltijd voor het feest vanavond.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vorige week ... (zweven, pvvt) er twee heteluchtballonnen vlak langs de kerktoren.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De politicus ... (richten, pvvt) vorige maand een nieuwe partij op.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe werkt het ezelsbruggetje ’t (e)x–f(o)ksch(aa)p? Leg je antwoord uit aan de hand van een voorbeeld met het werkwoord durven.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord (vd) geeft vaak aan dat een handeling is afgerond (= voltooid). Meestal maakt het voltooid deelwoord deel uit van het werkwoordelijk gezegde. Er staat dan altijd een vorm bij van hebben, zijn of worden.

– Logan heeft een taart gebakken voor zijn vriendin.
– Afgelopen seizoen is Nova geselecteerd voor het eerste handbalteam.
– Voor de rommelmarkt werden gebruikte spullen verzameld.

Slide 23 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Zo schrijf je het voltooid deelwoord:
Het voltooid deelwoord begint met een voorvoegsel: ge-/be-/ver-/ont-/er-/her-. Als het infinitief (hele werkwoord) met zo'n voorvoegsel begint, gebruik je deze ook bij het voltooid deelwoord.

Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt meestal op en.
– Vannacht heeft het eindelijk weer eens gevroren (vriezen).
– Bij de inbraak op school werden laptops gestolen (stelen).

Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op d of t: 't sexy fokschaap.
– onderstrepen → pvvt: onderstreepte → Jet heeft de belangrijkste zinnen onderstreept.
– verdoven → pvvt: verdoofde → De tandarts heeft Malik verdoofd.

Slide 24 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Het ... (hebben, pvtt) de laatste week zes dagen achter elkaar ... (vriezen, vd).

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leon ... (hebben, pvvt) nagelbijtend de spannende wedstrijd ... (bekijken, vd).

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ... (worden, pvtt) gelukkig niet ... (uitlachen, vd).

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

VWO Lees onderstaande zinnen. In elke zin staat het woord je achter de persoonsvorm. Leg uit waarom de persoonsvormen in deze zinnen correct zijn geschreven.
1 Ik raad je antwoord morgen.
2 Hij raadt je antwoord morgen.
3 Wanneer raad je mijn antwoord?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord (od) geeft aan dat een handeling aan de gang is (= onvoltooid).

Het onvoltooid deelwoord spel je als infinitief + d
lachen + d → lachend.

Juichend kwam de winnaar over de finish.
– Het kleine meisje zat huilend op de stoep.

Slide 29 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord:
Van voltooide en onvoltooide deelwoorden kun je een bijvoeglijk naamwoord (bn) maken. Net als bij de andere bijvoeglijke naamwoorden heb je een lange vorm (met e) en een korte vorm (zonder e):

vluchten
vd: gevlucht - bn: de gevluchte overvaller; een gevlucht volk
od: vluchtend -  bn de vluchtende bankrovers; een vluchtend hert

Slide 30 - Tekstslide

fluiten - floten
ontbijten - ontbeten
schrikken - schrokken
bewegen - bewogen
Vraag bij de volgende drie slides:
Noteer het werkwoord in de juiste spelling én geef aan welke vorm het werkwoord moet hebben. Kies uit: voltooid deelwoord (vd), onvoltooid deelwoord (od) of bijvoeglijk naamwoord (bn).

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De honden staan ... (grommen) achter het hek te kijken naar ... (passeren) wandelaars.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De ... (kiezen) burgemeester hoorde ... (juichen) de uitslag.

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De ... (kruipen) baby heeft zijn handjes vies ... (maken).

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordsvormen
inf
infinitief
hele werkwoord
slapen; koken

pvtt
persoonsvorm tegenwoordige tijd
slaap - slaapt - slapen 
(ik-vorm - ik-vorm+t - hele ww)
pvvt
persoonsvorm verleden tijd
sterk: sliep - sliepen
zwak: kookte - kookten ('t sexy-fokschaap)
vd
voltooid deelwoord
ik heb lekker geslapen.
(ge/be/ver/ont/er & 't sexy-fokschaap of -en)
od
onvoltooid deelwoord
slapend lagen we op de achterbank
(hele werkwoord + d)
bn
bijvoeglijk naamwoord
een slapend muisje - het slapende muisje
een kokend pannetje - de kokende pan

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag bij de volgende drie slides:
Noteer het werkwoord in de juiste spelling én geef aan welke vorm het werkwoord moet hebben. Kies uit: inf, pvtt, pvvt, vd of od. Kies tt indien mogelijk.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kiki ... (hebben) een mooi gedicht ... (schrijven).

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De hordenlopers ... (betreden) zojuist ... (zwaaien) het atletiekstadion.

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De ... (bedreigen) kunstenaar ... (willen) haar land ... (ontvluchten).

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordstijden
ott
onvoltooid tegenwoordige tijd
pvtt
ik bak een taart.
ovt
onvoltooid verleden tijd
pvvt
ik bakte een taart.
vtt
voltooid tegenwoordige tijd
pvtt + vd
ik heb een taart gebakken.
vvt
voltooid verleden tijd
pvvt + vd
ik had een taart gebakken.

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkwoordstijden horen bij de zin?
Ik heb zijn aanpak nooit begrepen.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkwoordstijden horen bij de zin?
De conciërge bedient de printer.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkwoordstijden horen bij de zin?
Het kind gedroeg zich voorbeeldig.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkwoordstijden horen bij de zin?
We hadden je vraag al beantwoord.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies