Lezen H2 nakijken

Weer nakijken ... 
Lezen H2
Eerst lezen
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Weer nakijken ... 
Lezen H2
Eerst lezen

Slide 1 - Tekstslide

1.1 Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 2 - Woordweb

1.2 Welke structuur heeft de tekst?
Waar zie je dat aan?
A
argumentatiestructuur in de inleiding staat een stelling
B
voor- en nadelenstructuur in de inleiding staat een vraag
C
vraag - antwoordstructuur in de inleiding staat een vraag
D
verklaringsstructuur in de inleiding staat een verschijnsel

Slide 3 - Quizvraag

1.3 Wat betekent 'naar eigen zeggen (...)' alinea 2.
A
volgens jou
B
volgens hem zelf
C
volgens de dropfabriek
D
volgens De Telegraaf

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een delicatesse?

Slide 5 - Tekstslide

1.5 Leg uit ....
Uit het Nederlandse ‘hagelslag’ kun je niet goed opmaken wat het precies is. Bovendien denk je bij het woord ‘hagelslag’ aan iets wits of iets van ijs.
Uit de Belgische benaming ‘chocoladekorrels’ weet je dat ‘hagelslag’ iets is van chocolade (en dus om op te eten) en uit de benaming ‘muizenstrontjes’ kun je afleiden hoe de ‘korrels’ eruitzien: kleine, donkerbruine staafjes.

Slide 6 - Tekstslide

1.6 Noteer de vier signalen voor een chronologisch verband. Geef vier keer een antwoord.

Slide 7 - Woordweb

1.7 Is dit ook een verleden-heden (-toekomst)structuur?
A
Nee, de auteurs geven geen historisch overzicht.
B
Nee, ze spreken geen verwachting uit met betrekking tot de toekomst.
C
A + B zijn beide juist.
D
A + B + C zijn allemaal onjuist. Het is een ander antwoord.

Slide 8 - Quizvraag

1.8 Tekst 2 heeft geen 'echt' slot. Is dat erg? Licht je antwoord toe.
A
Nee, dat is niet erg.
B
Nee, want het is een korte tekst.
C
Nee, er hoeft niet per se een slot met een conclusie of samenvatting, want dan heb je onnodige herhaling.
D
Ja, natuurlijk is dat erg! Je moet altijd een slot hebben bij deze bron.

Slide 9 - Quizvraag

Vraag 2 

Slide 10 - Tekstslide

2.1 Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 11 - Woordweb

2.2 Speel jij games? (ja/soms/nee)
Welke?

Slide 12 - Woordweb

2.3 Welke structuur heeft deze tekst?
A
voor- en nadelenstructuur
B
probleem - oplossingsstructuur
C
aspectenstructuur
D
argumentatiestructuur

Slide 13 - Quizvraag

2.4 Wat is het schrijfdoel
A
amuseren
B
informeren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 14 - Quizvraag

5a. nerds
b. weldra
c. leek
d. aangewezen zijn op
e. gameplay
f. vrijwel
g. pixelige
h. tot zijn recht kwam
i. tijdig
j. decepties
k. weleer
a. computerfreaks of -fanaten
b. snel, spoedig
c. iemand die weinig v/e ond afweet
d. geen andere keus hebben
e. speelervaring
f. bijna
g. korrelige
h. goed zichtbaar was
i. op tijd
j. teleurstellingen
k. vroeger

Slide 15 - Tekstslide

2.6 Wat is het standpunt van de auteur? (al 1)
A
De C64 wordt nieuw leven ingeblazen.
B
De C64 heeft een nieuw jasje.
C
Ik vind het een langzaam ladende game.
D
Ik vind dat de C64 behoorlijk tegenvalt.

Slide 16 - Quizvraag

2.7 Wat is de functie van de alinea's 2 + 3?
A
anekdote
B
beschrijving
C
definitie
D
toelichting

Slide 17 - Quizvraag

2.8 Met welke argumenten ondersteunt de auteur zijn standpunt?
Er zijn er vier.

Slide 18 - Woordweb

2.9 Aan welke signaalwoorden herken je de tweede, derde en vierde alinea?

Slide 19 - Woordweb

2.10 Met welke conclusie sluit de auteur af?
The C64 biedt maar voor een paar uurtjes vermaak en wordt daarna niet meer gebruikt. 

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 4 + 6 af?
En kun je dat ook laten zien ...

Slide 21 - Tekstslide

Nog niet af ...
dan blijf je en ga je aan je huiswerk.

Slide 22 - Tekstslide