In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Grammatica
klas 1 havo en vwo
Vervang regendruppels door potloden en ➡️➡️
BRON: Kamagurka 1980
Slide 1 - Tekstslide
Waarom woordsoorten kennen?
Inzicht in positie en functie van een woord in de zin (lidwoord voor zelfstandig naamwoord, voegwoord voegt enkelvoudige zinnen samen, werkwoord kan tijd veranderen )
Hoe kun je nog verder oefenen?
Tijdens de lessen, het opdrachtenboek en cambiumned.
Slide 2 - Tekstslide
Doel van deze les
Ik kan de stappenvan redekundig ontleden op de juiste manier toepassen.
Ik snap welke werkwoorden ik kan gebruiken bij het zelf maken van zinnen (creëren) op de toets.
Slide 3 - Tekstslide
persoonsvorm zoeken.
zinsdelen maken.
werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin).
onderwerp (wie/wat + wg).
lijdend voorwerp (wie/wat + wg + ond).
lijdend voorwerp (wie/wat + wg + ond).
meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie?).
bijwoordelijke bepaling (alles wat overblijft).
Voorbeeld: Zijgeeftaan haareen cadeau.
persoonsvorm zoeken.
zinsdelen maken.
werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin).
onderwerp (wie/wat + wg).
lijdend voorwerp (wie/wat + wg + ond).
meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie?).
bijwoordelijke bepaling (de extra's || wat overblijft).
Slide 4 - Tekstslide
persoonsvorm zoeken.
zinsdelen maken.
werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin).
onderwerp (wie/wat + wg).
lijdend voorwerp (wie/wat + wg + ond).
lijdend voorwerp (wie/wat + wg + ond).
meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie?).
bijwoordelijke bepaling (alles wat overblijft).
Voorbeeld: Zijgeeftaan haareen cadeau.
persoonsvorm zoeken.
zinsdelen maken.
werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin).
onderwerp (wie/wat + wg).
lijdend voorwerp (wie/wat + wg + ond).
meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie?).
bijwoordelijke bepaling (de extra's || wat overblijft).
Niet op de toets
Slide 5 - Tekstslide
persoonsvorm zoeken.
zinsdelen maken.
werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin).
onderwerp (wie/wat + wg).
lijdend voorwerp (wie/wat + wg + ond).
lijdend voorwerp (wie/wat + wg + ond).
meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie?).
bijwoordelijke bepaling (alles wat overblijft).
Voorbeeld: Zijgeeftaan haareen cadeau.
persoonsvorm zoeken.
zinsdelen maken.
werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin).
onderwerp (wie/wat + wg).
lijdend voorwerp (wie/wat + wg + ond).
meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie?).
bijwoordelijke bepaling (alles wat overblijft).
bwb - niet op de toets
Slide 6 - Tekstslide
De leerlingen lezen deze tekst.
PV: lezen
WWG: lezen
OW: Wie is het die lezen? 🤔
De leerlingen
Denk goed na
Slide 7 - Tekstslide
Vandaag worden door je vrienden mooie foto’s gedeeld.
Denk goed na
PV: worden
WWG: worden gedeeld
OW: Wat is het dat worden gedeeld? 🤔🤔🤔
mooie foto's
Slide 8 - Tekstslide
Mijn lieve opa die een paar dagen bij ons logeert, heeft een overheerlijke taart gebakken.
Denk goed na
PV: heeft
WWG: heeft gebakken
OW: Wie/Wat is het dat heeft gebakken? 🤔🤔🤔
Mijn lieve opa die een paar dagen bij ons logeert
LV: Wat wordt door mijn lieve opa die een paar dagen bij ons logeert ge...?
een overheerlijke taart
Slide 9 - Tekstslide
Sara leent haar vette fatbike aan Lynn uit.
Denk goed na
PV: leent uit
WWG: leent uit
OW: Wie/Wat is het dat uitleent?
Sara
LV: Wat wordt door Sara uitge...?
haar vette fatbike
Aan wie leent Sara haar vette fatbike uit
aan Lynn
Slide 10 - Tekstslide
Oefening
We kunnen aan een werkwoord zien of we te maken hebben met alleen een werkwoord, een werkwoord met lijdend voorwerp en werkwoord, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
Dit kunnen we doen door rollen te bepalen.
Opdracht: Welke werkwoorden zie je op de plaatjes? Denktijd 1 minuut
Tijd voor actie.
timer
1:00
Slide 11 - Tekstslide
Lezen
Beeld nu het werkwoord uit. Hoeveel rollen heeft LEZEN?
Lezen heeft 2 rollen.
Je hebt iemand nodig die leest.
Je hebt iets nodig om te lezen (boek, laptop of telefoon).
We hebben dus te maken met een WW met LV.
Slide 12 - Tekstslide
Springen
Beeld nu het werkwoord in de titel uit. Hoeveel rollen heeft SPRINGEN?
Springen heeft maar 1 rol. Want je kunt springen zonder iets of iemand.
Dus geen 'hulp' nodig. Dus geen LV of MWV in de zin.
Slide 13 - Tekstslide
Geven
Beeld nu het werkwoord uit. Hoeveel rollen heeft GEVEN?
Geven heeft 3 rollen. Je hebt namelijk iets nodig om te geven en iemand nodig om het aan te geven.
We hebben dus te maken met WW met LVW en MVW.
Slide 14 - Tekstslide
Lachen
Beeld nu het werkwoord uit. Hoeveel rollen heeft LACHEN?
Lachen heeft ook maar 1 rol, want je kunt lachen zonder dat je iets of iemand nodig hebt.
Dus geen hulp nodig. Dus geen LV of MWV in de zin.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Voorbeeld toetsvraag: Maak een zin met een lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. Welk werkwoord kies jij?
Slide 17 - Open vraag
Ik snap dat je niet alle werkwoorden kunt gebruiken als je een zin met een LV en MWV moet maken.