VCA Samenvatting B

VCA Samenvatting B
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
TechniekPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

VCA Samenvatting B

Slide 1 - Tekstslide

B.01 Werkplek

De werkplek moet veilig zijn. Dat betekent dat je risico's herkent, zoals:
  • Vallende objecten.
  • Onveilige machines.
  • Slechte verlichting. Het is belangrijk om de werkplek schoon en opgeruimd te houden, zoals geen losliggende kabels of gereedschap op de grond. Meld onveilige situaties bij je leidinggevende.

Belangrijk:
  • Gebruik afzettingen en waarschuwingsborden.
  • Controleer de werkplek regelmatig.


Slide 2 - Tekstslide

Waarom is het belangrijk om een werkplek schoon en opgeruimd te houden?
A
Omdat je dan sneller klaar bent met je werk.
B
Omdat een rommelige werkplek zorgt voor een grotere kans op ongevallen.
C
Omdat de baas anders niet tevreden is.
D
Omdat je dan geen extra schoonmaakmiddelen nodig hebt.

Slide 3 - Quizvraag

Wat doe je als je een onveilige situatie ziet op je werkplek?
A
Je lost het zelf op, zonder iets te zeggen.
B
Je negeert het, want het gaat waarschijnlijk wel goed.
C
Je wacht tot iemand anders het meldt. A. Een zonnebril, regenjas en slippers; beschermen tegen regen en zon. B. Een helm, veiligheidsschoenen en handschoenen; beschermen tegen vallende objecten, scherpe voorwerpen en chemische stoffen. (Goed) C. Een pet, regenlaarzen en een mondkapje; beschermen tegen alles. D. Een jas, veiligheidshesje en sokken; beschermen tegen stof en kou. Wat moet je doen als een persoonlijke beschermingsmiddel beschadigd is? A. Het gewoon blijven gebruiken zolang het nog enigszins werkt. B. Het direct vervangen of laten repareren. (Goed) C. Het aan een collega geven, want misschien kan die het nog gebruiken. D. Het in je kluis bewaren totdat je het weer nodig hebt. B.03 Arbeidsmiddelen Wat is een arbeidsmiddel? Noem twee voorbeelden. A. Machines en gereedschap die je gebruikt tijdens het werk, zoals een boormachine en een ladder. (Goed) B. Kleding en schoenen die je draagt op het werk. C. Alle dingen die je in de kantine gebruikt. D. Softwareprogramma’s op de computer. Wat moet je controleren voordat je een arbeidsmiddel gebruikt? A. Of het er nog goed uitziet, bijvoorbeeld of de kleur niet vervaagd is. B. Of het veilig is en goed werkt. (Goed) C. Of je collega’s hetzelfde arbeidsmiddel gebruiken. D. Of het schoon genoeg is om ermee te werken. B.04 Specifieke werkzaamheden en omstandigheden Welke risico's zijn er bij werken op hoogte en hoe bescherm je jezelf? A. De ladder kan wiebelen, dus ga je gewoon heel langzaam omhoog. B. Je kunt vallen, dus gebruik je valbeveiliging en controleer je ladder of steiger. (Goed) C. Je moet snel werken om niet te lang in de hoogte te blijven. D. Je kunt beter zonder gereedschap omhoog gaan, want dat is veiliger. Wat is belangrijk bij het werken met gevaarlijke stoffen? A. Dat je er niet teveel mee bezig bent, want dan wordt het gevaar overdreven. B. Dat je eerst ruikt aan de stof om te weten of het schadelijk is. C. Dat je de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt en de veiligheidsinformatiebladen leest. (Goed) D. Dat je een collega vraagt wat je moet doen zonder zelf iets te controleren. Met deze multiple-choicevragen kun je de kennis van je leerlingen goed testen en hen aanmoedigen om kritisch na te denken over de leerstof. Je wacht tot iemand anders het meldt.
D
Je meldt het bij je leidinggevende en/of veiligheidscoördinator.

Slide 4 - Quizvraag

B.02 Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)

PBM's beschermen je tegen risico's. Voorbeelden zijn:
  • Helm: Beschermt tegen vallende objecten.
  • Veiligheidsschoenen: Voorkomt letsel door scherpe of zware voorwerpen.
  • Gehoorbescherming: Beschermen tegen hard geluid.
  • Handschoenen: Beschermen tegen chemische stoffen of scherpe materialen.

Regels:
  • Draag altijd de juiste PBM's.
  • Controleer of ze goed werken en schoon zijn.
  • Meld als PBM's beschadigd zijn.


Slide 5 - Tekstslide

Noem drie voorbeelden van persoonlijke beschermingsmiddelen en waarvoor ze beschermen.
A
Een helm, veiligheidsschoenen en handschoenen; beschermen tegen vallende objecten, scherpe voorwerpen en chemische stoffen.
B
Een zonnebril, regenjas en slippers; beschermen tegen regen en zon.
C
Een pet, regenlaarzen en een mondkapje; beschermen tegen alles.
D
Een jas, veiligheidshesje en sokken; beschermen tegen stof en kou.

Slide 6 - Quizvraag

Wat moet je doen als een persoonlijke beschermingsmiddel beschadigd is?
A
Het gewoon blijven gebruiken zolang het nog enigszins werkt.
B
Het direct vervangen of laten repareren.
C
Het aan een collega geven, want misschien kan die het nog gebruiken.
D
Het in je kluis bewaren totdat je het weer nodig hebt.

Slide 7 - Quizvraag

B.03 Arbeidsmiddelen

Arbeidsmiddelen zijn machines, gereedschappen en andere hulpmiddelen die je gebruikt bij je werk. Denk aan een boormachine, ladder of heftruck.



Regels:
  • Gebruik alleen arbeidsmiddelen waarvoor je bent opgeleid.
  • Controleer voor gebruik of ze veilig zijn.
  • Zorg voor goed onderhoud.
  • Meld kapotte middelen direct.


Slide 8 - Tekstslide

Wat is een arbeidsmiddel? Noem twee voorbeelden.
A
Machines en gereedschap die je gebruikt tijdens het werk, zoals een boormachine en een ladder.
B
Kleding en schoenen die je draagt op het werk.
C
Alle dingen die je in de kantine gebruikt.
D
Softwareprogramma’s op de computer.

Slide 9 - Quizvraag

Wat moet je controleren voordat je een arbeidsmiddel gebruikt?
A
Of het er nog goed uitziet, bijvoorbeeld of de kleur niet vervaagd is.
B
Of het veilig is en goed werkt.
C
Of je collega’s hetzelfde arbeidsmiddel gebruiken.
D
Of het schoon genoeg is om ermee te werken.

Slide 10 - Quizvraag

B.04 Specifieke werkzaamheden en omstandigheden

Sommige werkzaamheden hebben extra risico’s, zoals:
  • Werken op hoogte: Gebruik valbeveiliging en controleer ladders en steigers.
  • Werk in besloten ruimtes: Zorg voor ventilatie en controleer zuurstofgehalte.
  • Hanteren van gevaarlijke stoffen: Draag de juiste PBM's en lees veiligheidsinformatiebladen.

Let op:
  • Bij extreme hitte of kou extra maatregelen nemen.
  • Altijd de werkvergunningen controleren.

Slide 11 - Tekstslide

Welke risico's zijn er bij werken op hoogte en hoe bescherm je jezelf?
A
De ladder kan wiebelen, dus ga je gewoon heel langzaam omhoog.
B
Je moet snel werken om niet te lang in de hoogte te blijven.
C
Je kunt beter zonder gereedschap omhoog gaan, want dat is veiliger.
D
Je kunt vallen, dus gebruik je valbeveiliging en controleer je ladder of steiger.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is belangrijk bij het werken met gevaarlijke stoffen?
A
Dat je er niet teveel mee bezig bent, want dan wordt het gevaar overdreven.
B
Dat je eerst ruikt aan de stof om te weten of het schadelijk is.
C
Dat je de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt en de veiligheidsinformatiebladen leest.
D
Dat je een collega vraagt wat je moet doen zonder zelf iets te controleren.

Slide 13 - Quizvraag