Lezen H3 (vervolg)

Regels
  • Telefoon in de telefoontas, voor de tweede bel is gegaan.
  • Jassen aan de kapstok, voor de tweede bel.
  • Niet eten, alleen water drinken.
  • Geen petjes, capuchons of mutsen.
  • Inhalen toetsen: de dinsdag na de week waarin
      een toets gepland stond, via de school.
  • Bij CRS:
        Symbool geeft gewenste werkhouding aan.
        Stoplicht: rood = geen vragen, oranje = hand opsteken om vraag te stellen.
  • 100% huiswerk- en materiaalcontrole; je hebt alles bij je op het moment dat je de les in komt. Ik wil dus geen 'mijn boek ligt nog in mijn kluisje'. Materiaal: lesboek, schrift en leesboek.
  • Als je iets wil zeggen, steek je je vinger op.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Regels
  • Telefoon in de telefoontas, voor de tweede bel is gegaan.
  • Jassen aan de kapstok, voor de tweede bel.
  • Niet eten, alleen water drinken.
  • Geen petjes, capuchons of mutsen.
  • Inhalen toetsen: de dinsdag na de week waarin
      een toets gepland stond, via de school.
  • Bij CRS:
        Symbool geeft gewenste werkhouding aan.
        Stoplicht: rood = geen vragen, oranje = hand opsteken om vraag te stellen.
  • 100% huiswerk- en materiaalcontrole; je hebt alles bij je op het moment dat je de les in komt. Ik wil dus geen 'mijn boek ligt nog in mijn kluisje'. Materiaal: lesboek, schrift en leesboek.
  • Als je iets wil zeggen, steek je je vinger op.

Slide 1 - Tekstslide

Gevolgen
Niet de gewenste werkhouding? Eén keer waarschuwen.
Tweede keer waarschuwen = vrijdagmiddag 16.00 tot 17.00u in 503.

  • Na een derde waarschuwing, geldt voor de hele klas dat de eerstvolgende aan de bak gaat met een aparte opdracht en nakomt op vrijdagmiddag 16.00u tot 17.00u.
  • Gemiste lestijd, en dat is ook als je aan een aparte opdracht gezet wordt, wordt ingehaald op de hierboven genoemde dag en tijden.

Over huiswerkcontrole:
Huiswerk kan ik alleen checken als je je schrift bij je hebt. Geen schrift bij? Dan noteer ik dit als 'huiswerk niet gemaakt'. In dit geval blijf je in de pauze om huiswerk voor de komende les te maken. Heb je dit af, dan mag je gaan.
Als we geen huiswerk hebben of je had het in de les al af, dan blijf je om te lezen.
Voor de tweede keer op rij geen materiaal bij? Dan zet ik je (elders) aan het werk, je lestijd haal je in.


Slide 2 - Tekstslide

Welkom!
  • Jas op de kapstok, telefoon in de telefoontas, spullen op tafel.
  • Neem plaats en ga lezen uit je leesboek.
  • Tijdens het lezen doe ik de materiaal- en huiswerkcontrole.

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we doen

Slide 4 - Tekstslide

Lezen - begrippen
Onderwerp – waar de tekst over gaat, vaak een begrip.
Hoofdgedachte – dat wat over het onderwerp gezegd/geconcludeerd wordt.
Stelling – een (vaak aangenomen en) te bediscussiëren mening die centraal staat in een tekst.
Standpunt – een mening over een onderwerp.
Argumenten – (logische) redenen om een stelling of standpunt mee te onderbouwen.
Leesstrategie – een bewust gekozen manier om een tekst te lezen. Er zijn er vier, je moet ze kunnen toepassen.

Oriënterend lezen: je leest de titel, plaatjes, tussenkopjes, eerste & laatste zin (bij een korte tekst), eerste en laatste alinea (bij een langere tekst)
Globaal lezen: je leest titel, tussenkopjes, plaatjes en bijschriften, eerste en laatste alinea, eerste en laatste zinnen van het middenstuk/ de kern.
Intensief lezen: je leest het opgegeven stukje tekst of de hele tekst zeer grondig, woord voor woord
Zoekend lezen: je scant de tekst op zoek naar hetgeen je moet hebben, bijv. een opgegeven woord(groep), eenmaal gevonden lees je de context grondig.

Slide 5 - Tekstslide

Lezen - begrippen
Context – de tekst direct rondom een woord(groep) of zin.
Hoofdzaken – de belangrijkste informatie in een tekst
Bijzaken – de minder belangrijke zaken in een tekst, deze stukjes tekst zijn vaak herhalend en/of verdiepend en bieden weinig tot geen nieuwe informatie.
Voorkeursplaatsen – (vaste) plaatsen in een tekst waar je bepaalde informatie vrijwel altijd tegenkomt, bijvoorbeeld het begin of juiste einde van een alinea waar je vaak kernzinnen tegenkomt.
Kernzin – de zin in een tekst die het beste aangeeft waar een alinea of zelfs tekst precies over gaat; dit vormt dus de hoofdzaak van een stuk tekst. Vaak is dit de eerste en soms laatste zin van een alinea. Heel soms heeft een stuk tekst geen kernzin, dan kan je deze zelf bedenken om de hoofdzaak te vinden.
Samenvatting – een zelfgemaakte tekst die de hoofdzaken (en dus kernzinnen) van een grotere tekst bevat, netjes aan elkaar verbonden door middel van signaalwoorden en een goede samenhang.
Schema – Vergelijkbaar met een samenvatting, maar in plaats van een goed lopend verhaal en signaalwoorden gebruik je opsommingen en tekens om informatie te ordenen en verbanden aan te geven.
Signaalwoorden – woorden die verbanden aangeven tussen alinea’s, zinnen en woordgroepen. Voorbeelden: daarom, dus, kortom, aldus, als gevolg van, dankzij, zoals, neem nou, evenals, opdat etc.




Slide 6 - Tekstslide

Lezen - begrippen
Slot – de laatste alinea van een tekst. Afhankelijk van de tekststructuur wordt het slot gebruikt in een vaste functie. Hier vind je vaak de hoofdgedachte van een tekst, al dan niet vergezeld van een toekomstverwachting of advies.
Inleiding – de eerste alinea van een tekst. In een inleiding wordt je aandacht getrokken volgens veelal vaste manieren.
Tekstverbanden – de samenhang tussen alinea’s en zinnen. De volgende moet je kunnen herkennen:
- Tegenstellend verband
- Chronologisch verband
- Opsommend verband
- Concluderend verband
- Doel-middelverband
- Oorzakelijk verband
- Redengevend verband
- Samenvattend verband
- Toelichtend verband
- Vergelijkend verband




Slide 7 - Tekstslide

Lezen
Huiswerk: opdracht 2, blz. 74.

  • Wat is het onderwerp?
  • Oriënterend lezen
  • Kaartjes kopen op internet

  • Bij welke alinea begint het tweede deel?
  • Globaal lezen
  • Het tweede deel begint bij alinea 5. – toelichting: Deel 1 (alinea 2 t/m 4) gaat over oplichting bij het kopen van kaartjes op internet; deel 2 (vanaf alinea 5) gaat over betrouwbaar kaartjes kopen op internet.

Slide 8 - Tekstslide

Lezen
  • Aan welke woorden herken het vergelijkend verband in al. 1?
  • Precies lezen
  • (veel) meer dan

  • Wat wordt er vergeleken in al. 1?:
  • Precies lezen
  • De oorspronkelijke prijs voor een toegangskaart op een betrouwbare website wordt vergeleken met de prijs die je via een doorverkoper betaalt.

Slide 9 - Tekstslide

Lezen
  • In al. 2 staat tweemaal een doel-middelverband. Geef tweemaal doel en middel.
  • Precies lezen
  • (1) middel: doorverkopers (als Giggotickets, Onlineticketshop en Tickettribune) gebruiken in hun advertenties de naam van de officiële aanbieder van concert-, theater- of voetbalkaartjes – doel: kopers op internet laten denken dat ze met een betrouwbare verkoper in contact zijn
  • (2) middel: de naam van de officiële verkoper staat nadrukkelijk in de kop en link van advertenties – doel: de advertenties zien eruit als ‘echte’ advertenties.

Slide 10 - Tekstslide

Lezen
  • Welke twee middelen zetten doorverkopers in om aan kaartjes te komen?
  • Precies lezen
  • (1) populaire kaartjes al te koop aanbieden zonder ze in bezit te hebben; (2) vrienden, familie en ingehuurde studenten kaartjes laten opkopen.

  • Aan welke signaalwoorden herken je die middelen?
  • Precies lezen
  • De eerste – Een andere 


Slide 11 - Tekstslide

Lezen
  • Welke twee risico's loop je als klant bij de eerste manier?
  • Precies lezen
  •  (1) dat je geen kaartje krijgt; (2) dat je een andere plaats krijgt dan je hebt besteld

  • Aan welk signaalwoord herken je het tweede risico?
  • Precies lezen
  • ook




Slide 12 - Tekstslide

Lezen
  • 'Via deze kanalen..." al. 5. Wat wordt bedoeld met 'deze kanalen?
  • Precies lezen
  • websites (van de artiest, van de locatie waar het evenement wordt gehouden, van de organisator).

  • Welke signaalwoorden voor een chronologisch verband zie je in al. 6?
  • Precies lezen
  • omstreeks mei – Kort daarna – Vanaf september 




Slide 13 - Tekstslide

Lezen
  • 'Ga daarom .. gespeeld wordt', al. 7. Welke reden geeft het signaalwoord 'daarom' aan?
  • Precies lezen
  • op de reden dat je bij voetbalwedstrijden helemaal goed moet opletten waar je koopt, omdat je niet in het vak van de tegenpartij wilt terechtkomen.

  • Bestaat al. 8 uit eerst een conclusie en dan en samenvatting of andersom? Licht toe.
  • Precies lezen
  • Eerst een conclusie, daarna een samenvatting. Dit zie je doordat eerst de conclusie van het eerste deel van de tekst verschijnt en daarna pas de samenvatting van deel 2.



Slide 14 - Tekstslide

Lezen
Maak opdracht 4 in stilte, volledig zelfstandig. Vragen 2 en 6 mag je overslaan.

Houd rekening met het volgende:
  • Haal je antwoorden zoveel mogelijk uit de tekst.
  • Schrijf je antwoord op in volledige zinnen, alsof het een toets is.
  • Bedenkt bij elke vraag even welke leesstrategie je gaat gebruiken.

Als je klaar bent, ga dan even lezen of ga de begrippenlijst/stof leren voor de toetsweek. Ook dan blijft het stil.



Slide 15 - Tekstslide

Afsluiting
  • Huiswerk voor vrijdag: leer de begrippen uit je hoofd.
  • Alle stof voor de toetsweek is behandeld en uitvoerig geoefend, mits je tijd en moeite hebt gestoken in je huiswerk natuurlijk.
  • De begrippenlijst is ook gemaild via som.

Tot maandag!

Slide 16 - Tekstslide