Context – de tekst direct rondom een woord(groep) of zin.
Hoofdzaken – de belangrijkste informatie in een tekst
Bijzaken – de minder belangrijke zaken in een tekst, deze stukjes tekst zijn vaak herhalend en/of verdiepend en bieden weinig tot geen nieuwe informatie.
Voorkeursplaatsen – (vaste) plaatsen in een tekst waar je bepaalde informatie vrijwel altijd tegenkomt, bijvoorbeeld het begin of juiste einde van een alinea waar je vaak kernzinnen tegenkomt.
Kernzin – de zin in een tekst die het beste aangeeft waar een alinea of zelfs tekst precies over gaat; dit vormt dus de hoofdzaak van een stuk tekst. Vaak is dit de eerste en soms laatste zin van een alinea. Heel soms heeft een stuk tekst geen kernzin, dan kan je deze zelf bedenken om de hoofdzaak te vinden.
Samenvatting – een zelfgemaakte tekst die de hoofdzaken (en dus kernzinnen) van een grotere tekst bevat, netjes aan elkaar verbonden door middel van signaalwoorden en een goede samenhang.
Schema – Vergelijkbaar met een samenvatting, maar in plaats van een goed lopend verhaal en signaalwoorden gebruik je opsommingen en tekens om informatie te ordenen en verbanden aan te geven.
Signaalwoorden – woorden die verbanden aangeven tussen alinea’s, zinnen en woordgroepen. Voorbeelden: daarom, dus, kortom, aldus, als gevolg van, dankzij, zoals, neem nou, evenals, opdat etc.