PW 1. Lezen + Grammatica zinsdelen

1. Lezen + Grammatica zinsdelen
Lezen §1: strategieën
lees- en luisterdoelen: oriënterend - globaal - precies - zoekend
woordraadstrategieën: synoniem - omschrijving - definitie - voorbeeld - 
tegenstelling - bekend woorddeel - illustratie

Grammatica §1, 3, 5, 7, 9, 11, 13: zinsdelen
persoonsvorm (pv) - werkwoordelijk gezegde (wg) - onderwerp (ow) -   
lijdend voorwerp (lv) - meewerkend voorwerp (mv) - bijwoordelijke bepaling (bwb)
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

1. Lezen + Grammatica zinsdelen
Lezen §1: strategieën
lees- en luisterdoelen: oriënterend - globaal - precies - zoekend
woordraadstrategieën: synoniem - omschrijving - definitie - voorbeeld - 
tegenstelling - bekend woorddeel - illustratie

Grammatica §1, 3, 5, 7, 9, 11, 13: zinsdelen
persoonsvorm (pv) - werkwoordelijk gezegde (wg) - onderwerp (ow) -   
lijdend voorwerp (lv) - meewerkend voorwerp (mv) - bijwoordelijke bepaling (bwb)

Slide 1 - Tekstslide

Oriënterend lezen
Globaal lezen
Precies lezen
Zoekend lezen
Je leest de eerste en de laatste zin van iedere alinea.
Je lees de tekst helemaal.
Je bestudeert de titel, de inleiding, de tussenkopjes en het plaatje.
Je let op specifieke woorden en tekens.

Slide 2 - Sleepvraag

Oriënterend lezen
Globaal lezen
Precies lezen
Zoekend lezen
Je wil specifieke informatie vinden.
Je wil weten waar de tekst over gaat.
Je wil weten welke kanten van een onderwerp worden besproken.
Je wil de tekst helemaal begrijpen.

Slide 3 - Sleepvraag

Hoe vind ik de persoonsvorm (pv)?
1. Vraagproef. Zin vragend maken, de persoonsvorm komt dan meestal vooral te staan. Komt er een vraagwoord vooraan? Dan is het tweede woord de persoonsvorm. Ik ga gamen; ga ik gamen?
2. Tijdproef. Verander de tijd van de zin. Het werkwoord dat veranderd, is de persoonsvorm. Ik bak een taart; ik bakte een taart.
3. Getalsproef. Verander het getal van de zin. Het werkwoord dat veranderd, is de persoonsvorm. Ik fiets naar school; wij fietsen naar school.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind ik de zinsdelen?
pv (persoonsvorm) = vraagproef    tijdproef  getalsproef
wg (werkwoordelijk gezegde) = alle werkwoorden in de zin
ow (onderwerp) = wie/wat + pv + wg?

Slide 5 - Tekstslide

Hoe verdeel ik de zin in zinsdelen?
1. streepjes om de pv -> altijd één woord + altijd een werkwoord
2. alle woorden voor de pv zijn samen een zinsdeel
3. verwissel ieder woord dat na de pv staat met het eerste zinsdeel. Wordt de zin raar? Pak dan het volgende woord er ook bij, totdat de zin klopt.
4. ga zo door tot je alle zinsdelen hebt.

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoorbeeld:
We hebben vanochtend lekkere koekjes gebakken in de oven voor de nieuwe buren.
  • Hebben we lekkere koekjes gebakken? (vraagproef)
  • We hadden lekkere koekjes gebakken. (tijdsproef)
  • Ik heb lekkere koekjes gebakken. (getalsproef)

pv = hebben

Slide 7 - Tekstslide

Hoe vind ik het werkwoordelijk gezegde (wg)?
alle werkwoorden in de zin

We hebben vanochtend lekkere koekjes gebakken in de oven voor de nieuwe buren.


wg = hebben gebakken


Slide 8 - Tekstslide

Hoe vind ik het onderwerp (ow)?
wie/wat + persoonsvorm?

We hebben vanochtend lekkere koekjes gebakken in de oven voor de nieuwe buren.
  • wie hebben (gebakken)? -> we

ow = we


Slide 9 - Tekstslide

Hoe vind ik het lijdend voorwerp (lv)?
wie/wat + pv + ow + wg?

We hebben vanochtend lekkere koekjes gebakken in de oven voor de nieuwe buren.
  • wie/wat hebben we gebakken?

lv = lekkere koekjes


Slide 10 - Tekstslide

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp (mv)?
aan/voor wie + pv + ow + lv + wg?

We hebben vanochtend lekkere koekjes gebakken in de oven voor de nieuwe buren.
  • aan/voor wie hebben we lekkere koekjes gebakken?

mv = voor de nieuwe buren


Slide 11 - Tekstslide

Hoe vind ik de bijwoordelijke bepaling (bwb)?
tijd, plaats of reden -> antwoord op de vraagwoorden: wanneer, waar, waardoor, waarheen, hoe, hoe lang, hoe ver, etc.
We hebben vanochtend lekkere koekjes gebakken in de oven voor de nieuwe buren.
  • wanneer, waar?

mv = vanochtend; in de oven


Slide 12 - Tekstslide

Hoe vind ik de zinsdelen?
pv = vraagproef, tijdsproef, getalsproef
ow = wie/wat + pv
wg = alle werkwoorden in de zin
lv = wie/wat + pv + ow + wg
mv = aan/voor wie + pv + ow + lv + wg
bwb = tijd, plaats of reden: wanneer, waar, waardoor, hoe, etc.


Slide 13 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Ik ga naar huis om huiswerk te maken.
A
Ik
B
ga
C
huiswerk
D
maken

Slide 14 - Quizvraag

Deel deze zin op in zinsdelen met /.
Ik ga naar huis om huiswerk te maken.

Slide 15 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
Max Verstappen ruziet tijdens de race met Lewis Hamilton.

Slide 16 - Open vraag

Deel deze zin op in zinsdelen met /.
Max Verstappen ruziet tijdens de race met Lewis Hamilton.

Slide 17 - Open vraag

persoonsvorm (pv)
onderwerp (ow)
eet
Piet
vallen
de stoel
de hond
sliep
de rozen
bloeide

Slide 18 - Sleepvraag

Ajax probeert ieder weekend tevergeefs een voetbalwedstrijd voor de fans te winnen.
- PV? -

Slide 19 - Open vraag

Ajax probeert ieder weekend tevergeefs een voetbalwedstrijd voor de fans te winnen.
- zinsdelen? -

Slide 20 - Open vraag

Ajax probeert ieder weekend tevergeefs een voetbalwedstrijd voor de fans te winnen.
- OW? -

Slide 21 - Open vraag

Ajax probeert ieder weekend tevergeefs een voetbalwedstrijd voor de fans te winnen.
- WG? -

Slide 22 - Open vraag

Ajax probeert ieder weekend tevergeefs een voetbalwedstrijd voor de fans te winnen.
- LV? -

Slide 23 - Open vraag

Ajax probeert ieder weekend tevergeefs een voetbalwedstrijd voor de fans te winnen.
- MV? -

Slide 24 - Open vraag

Ajax probeert ieder weekend tevergeefs een voetbalwedstrijd voor de fans te winnen.
- BWB? -

Slide 25 - Open vraag

Fayah heeft de paarden dagelijks voer gegeven.
pv?

Slide 26 - Open vraag

Fayah heeft de paarden dagelijks voer gegeven.
wg?

Slide 27 - Open vraag

Fayah heeft de paarden dagelijks voer gegeven.
ow?

Slide 28 - Open vraag

Fayah heeft de paarden dagelijks voer gegeven.
lv?

Slide 29 - Open vraag

Fayah heeft de paarden dagelijks voer gegeven.
mv?

Slide 30 - Open vraag

Fayah heeft de paarden dagelijks voer gegeven.
bwb?

Slide 31 - Open vraag

Waarom heeft de boze buurman de katten vanochtend geen eten gegeven?
pv?

Slide 32 - Open vraag

Waarom heeft de boze buurman de katten vanochtend geen eten gegeven?
zinsdelen?

Slide 33 - Open vraag

Waarom heeft de boze buurman de katten vanochtend geen eten gegeven?
wg?

Slide 34 - Open vraag

Waarom heeft de boze buurman de katten vanochtend geen eten gegeven?
ow?

Slide 35 - Open vraag

Waarom heeft de boze buurman de katten vanochtend geen eten gegeven?
lv?

Slide 36 - Open vraag

Waarom heeft de boze buurman de katten vanochtend geen eten gegeven?
mv?

Slide 37 - Open vraag

Waarom heeft de boze buurman de katten vanochtend geen eten gegeven?
bwb?

Slide 38 - Open vraag

Aan het einde van het schooljaar hebben de leerlingen een chocoladereep voor hun meester gekocht.
pv?

Slide 39 - Open vraag

Aan het einde van het schooljaar hebben de leerlingen een chocoladereep voor hun meester gekocht.
zet streepjes

Slide 40 - Open vraag

Aan het einde van het schooljaar hebben de leerlingen een chocoladereep voor hun meester gekocht.
wg?

Slide 41 - Open vraag

Aan het einde van het schooljaar hebben de leerlingen een chocoladereep voor hun meester gekocht.
ow?

Slide 42 - Open vraag

Aan het einde van het schooljaar hebben de leerlingen een chocoladereep voor hun meester gekocht.
lv?

Slide 43 - Open vraag

Aan het einde van het schooljaar hebben de leerlingen een chocoladereep voor hun meester gekocht.
mv?

Slide 44 - Open vraag

Aan het einde van het schooljaar hebben de leerlingen een chocoladereep voor hun meester gekocht.
bwb?

Slide 45 - Open vraag