Ma 26 sept Verhaspelingen en Beeldspraak

Lesdoelen

Over taal H1:

Je kent de betekenis van diverse schooltaalwoorden en moeilijke woorden.

Je kent verschillende woordraadstrategieën en past die toe.

Je kent de begrippen homoniem en homofoon.

Je weet wat beeldspraak is en wat er mis gaat bij een verhaspeling.





1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen

Over taal H1:

Je kent de betekenis van diverse schooltaalwoorden en moeilijke woorden.

Je kent verschillende woordraadstrategieën en past die toe.

Je kent de begrippen homoniem en homofoon.

Je weet wat beeldspraak is en wat er mis gaat bij een verhaspeling.





Slide 1 - Tekstslide

Beeldspraak & verhaspeling
  • Beedspraak = figuurlijk taalgebruik (niet letterlijk bedoelen wat je zegt). bijvoorbeeld: 'oude koeien uit de sloot halen'
  • Verhaspeling = als twee uitdrukkingen door elkaar worden gehaald. Voorbeeld: 'Volgens mij verzint hij alles uit zijn duim'

Slide 2 - Tekstslide

Wat is beeldspraak?
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 3 - Quizvraag

Het is niet leuk om iemand om de tuin te luizen.
Dit is een verhaspeling omdat:
A
je iemand om de tuin leidt en erin luist.
B
je iemand als een aap luist (en niet om de tuin luist)

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een verhaspeling?
A
nakijken
B
opnoteren
C
opschrijven
D
verzamelen

Slide 5 - Quizvraag

In welke zin zit een verhaspeling?
A
Benny wilde de fietser voorbijgaan.
B
Benny wilde de fietser passeren.
C
Benny wilde de fietser voorbij passeren.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een verhaspeling?
A
nakijken
B
opbellen
C
optelefoneren
D
autorijden

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een verhaspeling?
A
Een soort elektriciteitskabel
B
Een spellingfout
C
Een stekkerdoos van kunststof
D
Als je twee woorden of uitdrukkingen door elkaar haalt

Slide 8 - Quizvraag

In welke zin zit een verhaspeling?
A
Deze doos weegt echt zwaar.
B
Deze doos is echt zwaar.
C
Deze doos weegt echt veel.

Slide 9 - Quizvraag

In welke zin zit een verhaspeling?
A
Doe dat overnieuw
B
Doe dat opnieuw
C
Vernieuw dat even
D
oud en nieuw

Slide 10 - Quizvraag

Beeldspraak
Wat is beeldspraak?
Voorbeelden?
Waarom gebruik je beeldspraak?

Slide 11 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik 
  • Wat is figuurlijk taalgebruik?
  • woorden hebben een andere
    betekenis.  

Slide 12 - Tekstslide

''Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.''
Waarom bestaat dit figuurlijke taalgebruik?

Slide 13 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 14 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 15 - Tekstslide

figuurlijk taalgebruik
letterlijk taalgebruik
Hij loopt met zijn hoofd in de wolken
Uit de stenen fontein spuit water
De koning reageert met een ijzeren vuist
Hij trok een zuur gezicht
Mijn zusje is erg zoet
Die koekjes smaken erg zoet

Slide 16 - Sleepvraag

Letterlijk taalgebruik
Figuurlijk taalgebruik
Ik heb vlinders in mijn buik.
Ik heb vlinder op mijn hand.
Het paard slaat op hol.
Mijn hart slaat op hol.

Slide 17 - Sleepvraag

Officieel taalgebruik
Figuurlijk taalgebruik
Houdt uw factuur erbij
Neem telefonisch contact op met ons.
We bezorgen uw poststuk bij de ontvanger.
De automobilist zag de fietser over het hoofd.
Buitenlandse zwerfhonden zijn in trek.
We zetten jou vandaag in het zonnetje.

Slide 18 - Sleepvraag

Maken opdr.  8.

Leren blz. 33 Wat is beeldspraak?
Wat is een verhaspeling? blz. 33
Woorden over taal opdracht 1 en 2 leren.
Leesboek 60%

Slide 19 - Tekstslide