Meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Ga op je laptop naar lessonup.com en log in met je eigen account. 

De les staat klaar.

Talent 4.7

bijwoordelijke bepaling

Deze les

- lesdoel

- oefening zinsdeel ontleden

- bijwoordelijke bepaling

- huiswerk

Lesdoel

• Je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen
• Je herkent samengestelde zinnen / hoofd- en bijzinnen
• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling moet vinden.

"Volgende week is het herfstvakantie."

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

1. Volgende week
2. is
3. het
4. herfstvakantie

"Volgende week is het herfstvakantie."

Met wat voor gezegde hebben we hier te maken?

1. Naamwoordelijk gezegde
2. Werkwoordelijk gezegde

"Volgende week is het herfstvakantie."

Wat is het onderwerp?

1. Volgende week
2. is
3. het
4. herfstvakantie

"Volgende week is het herfstvakantie."

Hoe noem je het zinsdeel 'herfstvakantie'?

1. bijwoordelijke bepaling
2. werkwoordelijk deel van het gezegde
3. naamwoordelijk deel van het gezegde
4. onderwerp

"Volgende week is het herfstvakantie."

Welke naam zou je geven aan het zinsdeel 'volgende week'?

1. Bijwoordelijke bepaling
2. Meewerkend voorwerp
3. Lijdend voorwerp

Verdeel de zin in zinsdelen:
In Safaripark Beekse Bergen stapte een Frans gezin uit de auto, terwijl het een rondrit maakte.

Wat is het gezegde van de hoofdzin?
In Safaripark Beekse Bergen stapte een Frans gezin uit de auto, terwijl het een rondrit maakte.

Wat is het onderwerp van de hoofdzin?
In Safaripark Beekse Bergen stapte een Frans gezin uit de auto, terwijl het een rondrit maakte.

Wat is het lijdend voorwerp?
In Safaripark Beekse Bergen stapte een Frans gezin uit de auto, terwijl het een rondrit maakte.

Hoe noem je het eerste zinsdeel ?

In Safaripark Beekse Bergen | stapte een Frans gezin uit de auto, | terwijl het een rondrit maakte.

Verdeel de zin in zinsdelen:
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het zwembad.

Wat is het gezegde?
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het zwembad.

Wat is het onderwerp?
Moeder | gaf | haar twee kinderen | een hand || en || samen | liepen | ze | naar het zwembad.

Wat is het lijdend voorwerp?
Moeder | gaf | haar twee kinderen | een hand || en || samen | liepen | ze | naar het zwembad.

Wat is het meewerkend voorwerp?
Moeder | gaf | haar twee kinderen | een hand || en || samen | liepen | ze | naar het zwembad.

Wat zijn de bijwoordelijke bepalingen?
Moeder | gaf | haar twee kinderen | een hand || en || samen | liepen | ze | naar het zwembad.

Wat voegt dit zinsdeel toe aan de zin? Wat geeft het voor informatie?

Tijdens de wedstrijd heeft Luuk zijn enkel lelijk verstuikt.

Gelukkig bleef iedereen ongedeerd, maar de ouders hadden hun kinderen niet zo'n best voorbeeld gegeven.

Bijwoordelijke bepaling

Geeft aan:

wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarom, waarheen, waardoor en waarmee.

Je kent nu alle zinsdelen

Een zin is dus opgebouwd uit zinsdelen die allemaal iets toevoegen aan de zin:

ow = wie of wat

gezegde = welke handeling (wwg)  OF toestand (nwg)

lv = wat ondergaat de handeling

mv = aan of voor wie gebeurt de handeling

bwb = wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarom, waarheen, waardoor en waarmee.

Maak nu eens een zin met:
bwb - pv - ow - mv - lv

Aan de slag

Maak van 4.7 opdracht 1 t/m 9

Niet: opdracht 6 en 8

Lesdoel

• Je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen
• Je herkent samengestelde zinnen / hoofd- en bijzinnen
• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling moet vinden.