Oefenentoets grammatica klas 3 2020

Oefentoets grammatica
  • Maandag: proefwerk grammatica - redekundig en taalkundig ontleden
  • Deze les: oefentoets grammatica
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets grammatica
  • Maandag: proefwerk grammatica - redekundig en taalkundig ontleden
  • Deze les: oefentoets grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan een zin taalkundig ontleden (door onder elk woord de afkorting van de juiste woordsoort te schrijven).
  • Ik kan een zin redekundig ontleden (aan de hand van de 7 stappen). 

Slide 2 - Tekstslide

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

Mijn, uw, jouw, zijn
A
zelfstandige naamwoorden
B
persoonlijke voornaamwoord
C
bezittelijke voornaamwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 3 - Quizvraag

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, sinds, vanwege, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 4 - Quizvraag

Met welke woordsoort kan een lijdend voorwerp nooit beginnen?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Quizvraag

Welk zinsdeel geeft antwoord op vragen als: waar, wanneer, hoe, waarmee, waardoor?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Quizvraag

Welke stelling is waar?
A
'Me' kan nooit een bezittelijk voornaamwoord zijn.
B
'Je' kan nooit een bezittelijk voornaamwoord zijn.
C
'Me' kan zowel een bezittelijk als een persoonlijk voornaamwoord zijn.
D
'Me' en 'je' kunnen zowel bezittelijke als persoonlijke voornaamwoorden zijn.

Slide 7 - Quizvraag

'Vanaf november hebben zij rondgesnuffeld in de e-mail van hun leraren.'

Tot welke woordsoort behoort 'vanaf'?
A
voorzetsel
B
telwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Quizvraag

'Vanaf november hebben zij rondgesnuffeld in de e-mail van hun leraren.'

Tot welke woordsoort behoort 'november'?
A
telwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Quizvraag

'Vanaf november hebben zij rondgesnuffeld in de e-mail van hun leraren.'

Tot welke woordsoort behoort 'zij'?
A
zelfstandig naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

'Vanaf november hebben zij rondgesnuffeld in de e-mail van hun leraren.'

Tot welke woordsoort behoort 'rondgesnuffeld'?
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Quizvraag

'Vanaf november hebben zij rondgesnuffeld in de e-mail van hun leraren.'

Tot welke woordsoort behoort 'hun'?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

'Welke idioot is verantwoordelijk voor deze puinhoop?'

Tot welke woordsoort behoort 'Welke'?
A
werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quizvraag

'Welke idioot is verantwoordelijk voor deze puinhoop?'

Tot welke woordsoort behoort 'idioot'?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

'Welke idioot is verantwoordelijk voor deze puinhoop?'

Tot welke woordsoort behoort 'deze'?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quizvraag

'Vorige week heeft die verkeersovertreding mij helaas een hoop geld gekost.'
Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Slide 16 - Open vraag

'Vorige week heeft die verkeersovertreding mij helaas een hoop geld gekost.'
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Slide 17 - Open vraag

'Vorige week heeft die verkeersovertreding mij helaas een hoop geld gekost.'
Wat is het onderwerp in deze zin?

Slide 18 - Open vraag

'Vorige week heeft die verkeersovertreding mij helaas een hoop geld gekost.'
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Slide 19 - Open vraag

'Vorige week heeft die verkeersovertreding mij helaas een hoop geld gekost.'
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Slide 20 - Open vraag

'Vorige week heeft die verkeersovertreding mij helaas een hoop geld gekost.'

Wat is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en) in deze zin?
A
Vorige week
B
helaas
C
Vorige week / helaas
D
Er staan geen bijwoordelijke bepalingen in deze zin.

Slide 21 - Quizvraag

'In Safaripark Beekse Bergen kunnen bezoekers deze zomer 'de big five' zien.'
Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Slide 22 - Open vraag

'In Safaripark Beekse Bergen kunnen bezoekers deze zomer 'de big five' zien.'
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Slide 23 - Open vraag

'In Safaripark Beekse Bergen kunnen bezoekers deze zomer 'de big five' zien.'
Wat is het onderwerp in deze zin?

Slide 24 - Open vraag

'In Safaripark Beekse Bergen kunnen bezoekers deze zomer 'de big five' zien.'
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Slide 25 - Open vraag

'In Safaripark Beekse Bergen kunnen bezoekers deze zomer 'de big five' zien.'

Wat is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en) in deze zin?
A
In Safaripark Beekse Bergen
B
deze zomer
C
In Safaripark Beekse Bergen / deze zomer
D
Er staan geen bijwoordelijke bepalingen in deze zin.

Slide 26 - Quizvraag

'In Safaripark Beekse Bergen kunnen bezoekers deze zomer 'de big five' zien.'
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Slide 27 - Open vraag

Welk antwoord is juist?

Vanwege het slechte weer heeft hij gisteren niet met zijn buurjongen kunnen voetballen.
A
hij = PSV zijn = PSV
B
hij = PSV zijn = BZV
C
hij = BZV zijn = PSV
D
hij = BZV zijn = BZV

Slide 28 - Quizvraag

Welk antwoord is juist?

Ze heeft haar opdracht niet ingeleverd, wat ik absoluut niet van haar had verwacht.
A
1e haar = PSV 2e haar = PSV
B
1e haar = PSV 2e haar = BZV
C
1e haar = BZV 2e haar = PSV
D
1e haar = BZV 2e haar = BZV

Slide 29 - Quizvraag

Welk antwoord is juist?

Ik fiets al jaren op die fiets van hem.
A
1e fiets = WW 2e fiets = WW
B
1e fiets = ZN 2e fiets = ZN
C
1e fiets = ZN 2e fiets = WW
D
1e fiets = WW 2e fiets = ZN

Slide 30 - Quizvraag

Welk antwoord is juist?

Ik fiets al jaren op die fiets van hem.
A
Ik = PSV hem = PSV
B
Ik = BZV hem = BZV
C
Ik = PSV hem= BZV
D
Ik = BZV hem = PSV

Slide 31 - Quizvraag