Oefenen voor SE grammatica klas 4 2022

Oefentoets grammatica
  • Volgende week SE-toets formuleren, spellen, woordenschat en grammatica
  • Deze les: Nog een keer oefenen met grammatica
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets grammatica
  • Volgende week SE-toets formuleren, spellen, woordenschat en grammatica
  • Deze les: Nog een keer oefenen met grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan in een zin van elk woord de juiste woordsoort noemen.
  • Ik kan de zinsdelen van een zin herkennen en benoemen.  

Slide 2 - Tekstslide

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

Mijn, uw, jouw, zijn
A
zelfstandige naamwoorden
B
persoonlijke voornaamwoord
C
bezittelijke voornaamwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 3 - Quizvraag

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, sinds, vanwege, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 4 - Quizvraag

Met welke woordsoort kan een lijdend voorwerp nooit beginnen?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Quizvraag

Welk zinsdeel geeft antwoord op vragen als: waar, wanneer, hoe, waarmee, waardoor?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Quizvraag

Welke stelling is waar?
A
'Me' kan nooit een bezittelijk voornaamwoord zijn.
B
'Je' kan nooit een bezittelijk voornaamwoord zijn.
C
'Me' kan zowel een bezittelijk als een persoonlijk voornaamwoord zijn.
D
'Me' en 'je' kunnen zowel bezittelijke als persoonlijke voornaamwoorden zijn.

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn de
aanwijzend voornaamwoorden?
A
Hier, daar, overkant, verderop
B
wie, wat, welke, wat voor, wat voor een
C
op, naast, in, onder, over, achter
D
die, dit, deze, dat, zulke, zo'n, dergelijke

Slide 8 - Quizvraag

Waarom, Hoe, Wanneer, Waar

zijn vragend voornaamwoorden
A
Waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

'Vanaf november hebben zij rondgesnuffeld in de e-mail van hun leraren.'

Tot welke woordsoort behoort 'vanaf'?
A
voorzetsel
B
telwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Quizvraag

'Vanaf november hebben zij rondgesnuffeld in de e-mail van hun leraren.'

Tot welke woordsoort behoort 'november'?
A
telwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 11 - Quizvraag

'Vanaf november hebben zij rondgesnuffeld in de e-mail van hun leraren.'

Tot welke woordsoort behoort 'zij'?
A
zelfstandig naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

'Vanaf november hebben zij rondgesnuffeld in de e-mail van hun leraren.'

Tot welke woordsoort behoort 'rondgesnuffeld'?
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quizvraag

'Vanaf november hebben zij rondgesnuffeld in de e-mail van hun leraren.'

Tot welke woordsoort behoort 'hun'?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

'Welke idioot is verantwoordelijk voor deze puinhoop?'

Tot welke woordsoort behoort 'Welke'?
A
werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quizvraag

'Welke idioot is verantwoordelijk voor deze puinhoop?'

Tot welke woordsoort behoort 'idioot'?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

'Welke idioot is verantwoordelijk voor deze puinhoop?'

Tot welke woordsoort behoort 'deze'?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Laat je laptop met LessonUp open staan.

Neem je schrift voor je.

Slide 18 - Tekstslide

Ontleed de volgende zin in je schrift

Slide 19 - Tekstslide

Vorige week heeft die verkeersovertreding mij helaas een hoop geld gekost.

Slide 20 - Tekstslide

Op de volgende dia's 
vul je de antwoorden in 

Slide 21 - Tekstslide

'Vorige week heeft die verkeersovertreding mij helaas een hoop geld gekost.'
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Slide 22 - Open vraag

'Vorige week heeft die verkeersovertreding mij helaas een hoop geld gekost.'
Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Slide 23 - Open vraag

'Vorige week heeft die verkeersovertreding mij helaas een hoop geld gekost.'
Wat is het onderwerp in deze zin?

Slide 24 - Open vraag

'Vorige week heeft die verkeersovertreding mij helaas een hoop geld gekost.'
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Slide 25 - Open vraag

'Vorige week heeft die verkeersovertreding mij helaas een hoop geld gekost.'
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Slide 26 - Open vraag

'Vorige week heeft die verkeersovertreding mij helaas een hoop geld gekost.'

Wat is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en) in deze zin?
A
Vorige week
B
helaas
C
Vorige week / helaas
D
Er staan geen bijwoordelijke bepalingen in deze zin.

Slide 27 - Quizvraag

'Vorige week heeft die verkeersovertreding mij helaas een hoop geld gekost.'

Welke bijvoeglijke bepalingen staan er in deze zin?
A
Vorige (bij week)
B
helaas (bij geld gekost)
C
die (bij verkeersovertreding)
D
een hoop (bij geld)

Slide 28 - Quizvraag

Laat je laptop met LessonUp open staan.

Neem je schrift voor je.

Slide 29 - Tekstslide

Ontleed de volgende zin in je schrift

Slide 30 - Tekstslide

In Safaripark Beekse Bergen kunnen bezoekers deze zomer 'de big five' zien.

Slide 31 - Tekstslide

Op de volgende dia's 
vul je de antwoorden in 

Slide 32 - Tekstslide

'In Safaripark Beekse Bergen kunnen bezoekers deze zomer 'de big five' zien.'
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Slide 33 - Open vraag

'In Safaripark Beekse Bergen kunnen bezoekers deze zomer 'de big five' zien.'
Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Slide 34 - Open vraag

'In Safaripark Beekse Bergen kunnen bezoekers deze zomer 'de big five' zien.'
Wat is het onderwerp in deze zin?

Slide 35 - Open vraag

'In Safaripark Beekse Bergen kunnen bezoekers deze zomer 'de big five' zien.'
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Slide 36 - Open vraag

'In Safaripark Beekse Bergen kunnen bezoekers deze zomer 'de big five' zien.'
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Slide 37 - Open vraag

'In Safaripark Beekse Bergen kunnen bezoekers deze zomer 'de big five' zien.'
Wat zijn de bijw.bepalingen in deze zin?

Slide 38 - Open vraag

Welk antwoord is juist?

Vanwege het slechte weer heeft hij gisteren niet met zijn buurjongen kunnen voetballen.
A
hij = Pers.vnw zijn = Pers.vnw
B
hij = Pers.vnw zijn = Bez.vnw
C
hij = BZV zijn = Pers.vnw
D
hij = Bez.vnw zijn = Bez.vnw

Slide 39 - Quizvraag

Welk antwoord is juist?

Ze heeft haar opdracht niet ingeleverd, wat ik absoluut niet van haar had verwacht.
A
1e haar = Pers.vnw 2e haar = Pers.vnw
B
1e haar = Pers.vnw 2e haar = Bez.vnw
C
1e haar = Bez.vnw 2e haar = Pers.vnw
D
1e haar = Bez.vnw 2e haar = Bez.vnw

Slide 40 - Quizvraag

Welk antwoord is juist?

Ik fiets al jaren op die fiets van hem.
A
1e fiets = WW 2e fiets = WW
B
1e fiets = Zelfst.nw 2e fiets = Zelfst.nw
C
1e fiets = Zelfst.nw 2e fiets = WW
D
1e fiets = WW 2e fiets = Zelfst.nw

Slide 41 - Quizvraag

Welk antwoord is juist?

Ik fiets al jaren op die fiets van hem.
A
Ik = pers.vnw hem = pers.vnw
B
Ik = bez.vnw hem = bez.vnw
C
Ik = pers.vnw hem= bez.vnw
D
Ik = bez.vnw hem = pers.vnw

Slide 42 - Quizvraag

Nog even over Bijwoorden
Bijwoorden zeggen iets over... 
- werkwoorden 
- bijvoeglijk naamwoorden
- andere bijwoorden


Slide 43 - Tekstslide

Bijwoorden
We hebben bijwoorden van...
plaats/richting: 'daar, elders, links, rechts, hier'
 - tijd/duur: 'nu, tijd, binnenkort, morgen'
frequentie: 'wel, niet, soms, voortdurend, regelmatig'
- wijze (hoe iets gebeurt): 'snel, kort, fraai'
- graad: 'erg, zeer, heel'

Ook hebben we vragende bijwoorden: hoe, waarom, wanneer, waar, etc.

Slide 44 - Tekstslide

Wat is het bijwoord: 'wetenschappers hebben de oudste ster ooit ontdekt'
A
wetenschappers
B
oudste
C
ster
D
ooit

Slide 45 - Quizvraag

Wat is het bijwoord: 'morgen zal er in hogere gebieden sneeuw vallen'
A
morgen
B
hogere
C
gebieden
D
sneeuw

Slide 46 - Quizvraag

Wat is het bijwoord: 'het gras is altijd groener bij de buren'
A
gras
B
altijd
C
groener
D
buren

Slide 47 - Quizvraag

Wat is het bijwoord: 'strompelend kwam de winnaar over de finish'
A
strompelend
B
winnaar
C
over
D
finish

Slide 48 - Quizvraag

Wat is het bijwoord: 'Nergens kun je zo lekker eten als hier'
A
nergens
B
lekker
C
eten
D
hier

Slide 49 - Quizvraag