H5 en H6 Lezen

H5 en H6 Lezen
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H5 en H6 Lezen

Slide 1 - Tekstslide

Tekstdoelen
Wat is een tekstdoel?
- Het doel dat de schrijver met zijn tekst wil bereiken.
Je leert er vier:
- informeren 
- Amuseren 
- Overtuigen 
- Activeren 

Slide 2 - Tekstslide

Tekstdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Informeren
Amuseren

Slide 4 - Tekstslide

Overtuigen
Activeren

Slide 5 - Tekstslide

Welke antwoorden horen bij amuseren?
A
werkelijkheid
B
verzonnen
C
nieuwsbericht in de krant
D
kort stripverhaal in de krant

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld met het tekstdoel?
A
Voor wie de tekst bedoeld is.
B
Dat ik -u- en -jij- gebruik in mijn tekst.
C
Waarom ik de tekst schrijf.
D
Waar de tekst vandaan komt.

Slide 12 - Quizvraag

Een advertentie hoort bij het tekstdoel:
A
Activeren
B
Amuseren
C
Informeren
D
Overtuigen

Slide 13 - Quizvraag

Een strip hoort bij het tekstdoel:
A
Informeren
B
Amuseren
C
Instrueren
D
Overtuigen

Slide 14 - Quizvraag


Wat is het belangrijkste

TEKSTDOEL van deze tekst?
A
Informeren
B
Overhalen
C
Amuseren
D
Activeren

Slide 15 - Quizvraag


Wat is het belangrijkste

TEKSTDOEL van deze tekst?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Instrueren

Slide 16 - Quizvraag


Wat is het belangrijkste TEKSTDOEL bij deze tekst?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 17 - Quizvraag

H6 Tekst en beeld

Slide 18 - Tekstslide

Illustraties in een tekst
Wat is een illustratie? 
Afbeeldingen bij teksten, bijvoorbeeld: foto's, tekeningen, schema's, (land)kaartjes en tabellen.

De schrijver past dit toe voor verschillende doelen.

Slide 19 - Tekstslide

De schrijver kan met een illustratie verschillende doelen hebben. Hij wil: 
  • de tekst verfraaien. De schrijver kiest dan een illustratie die bij de tekst past.
  • de aandacht trekken. De schrijver kiest voor een opvallende afbeelding bij de tekst.
  • informatie uit de tekst verduidelijken. De schrijver kan bijvoorbeeld de informatie in een tabel verwerken.
  • informatie uit de tekst aanvullen. De schrijver kiest ervoor om de afbeelding toe te voegen om extra uitleg te geven over bijvoorbeeld informatie die in de tekst wordt genoemd.

Slide 20 - Tekstslide

Onderwerp van de tekst, let op:

Titel

Illustraties

Eerste alinea

Tussenkopjes

Anders gedrukte woorden (vet/cursief)

Beantwoord de vraag: waarover gaat de tekst?


Slide 21 - Tekstslide

Lees de eerste alinea

Slide 22 - Tekstslide

Lees tekst 1 (regel 1)
'Het is een vervelende regel die bijna opgaat'
Wat is die regel?

Slide 23 - Open vraag

Antwoord
Als iets lekker is, is het meestal ook ongezond.

Let op: het antwoord kon VOLLEDIG overgenomen worden uit de tekst.

Slide 24 - Tekstslide

Lees de tweede alinea

Slide 25 - Tekstslide

Maar er is hoop (alinea 2)
De schrijver vindt dat ...
A
omdat cacao-extract nare ziektes kan voorkomen
B
omdat chocolade kan helpen tegen ernstige ziektes
C
omdat er steeds meer bewijs is dat chocolade ongezond is
D
omdat het toch mogelijk lijkt dat iets lekkers toch gezond is

Slide 26 - Quizvraag

Lees alinea 2 opnieuw, let op verban-
den.



Slide 27 - Tekstslide

Welk tekstverbanden herken je in de tweede alinea? Kijk zelf in je boek terug.

Slide 28 - Open vraag

Antwoord
toelichtend verband (er wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld)

'Zo schrijft een groep... ' (in deze zin wordt extra info gegeven over bewijs dat chocola erg gezond is)




Slide 29 - Tekstslide

Aan welk signaalwoord herken je dit verband? Kijk zelf in je boek terug.

Slide 30 - Open vraag

Antwoord
zo

Tip: leer de signaalwoorden met bijbehorende verbanden uit je hoofd!

Slide 31 - Tekstslide

Lees alinea 3

Ook t/m dunner



Slide 32 - Tekstslide

'Ook hier tm goed gezind.' (al. 3)
Wat betekent de wetenschap is mij goed gezind?
Wetenschappers zeggen dingen die..
A
gezond voor mij zijn
B
ongezond voor mij zijn
C
negatief voor mij zijn
D
positief voor mij zijn

Slide 33 - Quizvraag

'Ook hier t/m goed gezind.' (al. 3)
Waarom gebruikt de schrijver hier
het woordje 'ook'?
(kijk terug in je boek, naar alinea 2)

Slide 34 - Open vraag

Antwoord
In alinea 2 heeft de schrijver al gezegd dat volgens wetenschappers chocola gezond is. De schrijver vindt chocola lekker (blijkt uit de rest van de tekst). Er is dus al een eerste keer geweest waarbij de wetenschap de schrijver goed gezind was. 

Slide 35 - Tekstslide

Lees alinea 4





Slide 36 - Tekstslide

'Zo gaat het eigenlijk altijd met dat soort dingen.'
(al. 4)
Waarnaar verwijst 'zo'?
Kijk terug in je boek.

Slide 37 - Open vraag

Antwoord
Naar alinea 3; daarin wordt eerst beschreven dat je van iets lekkers niet dik wordt, maar later worden daar toch wel een paar voorwaarden aan verbonden. 
Ook goed: Naar de volgende zin (in al. 4): Op het eerste gezicht lijkt iets geweldig nieuws, maar als je dan goed doorleest, valt het toch weer tegen.

Slide 38 - Tekstslide

Lees alinea 5





Slide 39 - Tekstslide

Waarom zit de schrijver niet op een pil te wachten?

Slide 40 - Open vraag

Antwoord
Een pil is niet lekker. / Hij vindt een pil niet lekker.

Slide 41 - Tekstslide

De tekst heeft drie doelen amuseren, informeren en activeren. Wat is het voornaamste doel? En waarom?

Slide 42 - Open vraag

Antwoord
Het belangrijkste doel is informeren. 

Toelichting: De schrijver wil dat de lezer zijn gedachten te weten komt over lekker eten en gezondheid.

Slide 43 - Tekstslide

Wat is het doel van de afbeelding, waarom denk je dat?

Slide 44 - Open vraag

Antwoord
De aandacht van de lezer trekken.

Op de afbeelding staat een ongewone situatie: een verpleegster met een pizza in plaats van met medicijnen. 

Slide 45 - Tekstslide

Maak H5 en H6 Lezen voor volgende week

Slide 46 - Tekstslide