Voorbereiden toets hoofdstuk 5.3

Voorbereiden toets 
hoofdstuk 5.3

Open je laptop en login bij leermiddelen Nederlands
Open ook alvast LessonUp 
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiden toets 
hoofdstuk 5.3

Open je laptop en login bij leermiddelen Nederlands
Open ook alvast LessonUp 

Slide 1 - Tekstslide

Spoorboekje 1B2
Met elk groepje herhaal ik de toetsstof van Hoofdstuk 4.3 'Lezen'
  • Groepje 1: Lamis, Ahmad, Sverre, Stijn, Sofie, Esat
  • Groepje 2: Bjorn, Manar, Justin, Megan, Kacper, Finne,  Iremnaz
  • Groepje 3: Maud en Esmee

Ben je niet aan de beurt dan mag je leren voor de toets. Dit doe je alleen en in stilte. Maak de oefentoetsen van hoofdstuk 4.7 en 4.8 en oefen met de woordentrainer. 

Slide 2 - Tekstslide

Waarom tekstdoel?

De schrijver van een tekst wil bij de lezer iets bereiken.


De tekst die geschreven wordt, heeft een doel.

Slide 3 - Tekstslide

Tekstdoel
De schrijver wil..
Voorbeeld tekstsoort
Informeren
Activeren
Amuseren
dat je iets te weten komt
je overhalen om iets te doen
je vermaken
krantenbericht, verslag sportwedstrijd
reclametekst, uitnodiging
verhaal, leesboek, strip
tekstdoel = de bedoeling van de schrijver wanneer hij een tekst schrijft.

Slide 4 - Tekstslide

Zoekend lezen: aantekeningen

Zoekend lezen
Bij zoekend lezen ben je op zoek naar het antwoord op een vraag. Je kunt zoekend lezen in een naslagwerk (bijvoorbeeld een woordenboek)
Je bepaalt van tevoren nauwkeurig wat je wilt weten. Daarna kijk je naar:
- de tussenkopjes;
- de plaatjes;
- de schema's, grafieken,  
   tabellen;
- opvallende woorden.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een zwak werkwoord?
  • dat is een werkwoord dat niet verandert in de verleden tijd
  • er komt wél iets bij in de verleden tijd
  • namelijk: -te (n) of -de(n) achter de stam (ik-vorm)                   Voorbeelden: ik kook - ik kookte - wij kookten
       ik speel- ik speelde - wij speelden
       ik sport - ik sportte - wij sportten
       ik red - ik redde - wij redden

Slide 6 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden / verleden tijd
 



  1. Schrijf op wat de stam is van het werkwoord

  2. Kijk  met welke letter de stam eindigt

  3. Is de laatste letter een medeklinker uit 't Sexy Fokschaap
    Dan schrijf je het werkwoord met -te / -ten

    Is de laatste letter geen medeklinker uit 't Sexy Fokschaap?
    Dan schrijf je het werkwoord met -de / -den

  4. Schrijf het werkwoord in de verleden tijd

Slide 7 - Tekstslide

  • lidwoord (de, het, een),
  • zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, dingen,                planten, namen),                             
  • werkwoord (dingen die je kunt doen)

Slide 8 - Tekstslide

Tekstdoelen aantekeningen kader
Bij elke tekst die je leest, kun je je afvragen: wat is het doel van de schrijver met deze tekst? Dit is het tekstdoel.

Tekstdoel informeren -> de schrijver wil je informatie over een onderwerp geven. Instructie is een voorbeeld van een informatieve tekst: het is een uitleg in stappen hoe je iets moet doen.

Tekstdoel amuseren -> de schrijver wil je vermaken, je leest voor plezier.




Laten we eens kijken naar blz. 27 van je lesboek. (Zie volgende dia)






Dit doel heet het tekstdoel.

Slide 9 - Tekstslide

Verwijswoorden aantekeningen
Verwijswoorden verwijzen naar één of meer woorden in de tekst, soms naar een hele zin. Een schrijver gebruikt verwijswoorden, zodat hij niet steeds dezelfde woorden hoeft te gebruiken.

Als je wilt weten waar een verwijswoord naar verwijst, stel je een vraag die begint met wie, wat, waar of welk(e).
De hond van Jason heeft vrijdag een duur foutje gemaakt. Hij heeft een portemonnee met tweeduizend euro opgegeten.

Slide 10 - Tekstslide

Signaalwoorden: tijdsvolgorde
Signaalwoorden geven een verband aan tussen woorden, zinnen of alinea's.  

Signaalwoorden die een tijdsvolgorde aangeven vertellen je in welke volgorde gebeurtenissen plaatsvinden.


verband                                                 signaalwoorden

opsomming                                         als eerste, bovendien, daarnaast, ook, tot slot, vervolgens                tegenstelling                                       maar, daarentegen, echter, toch, integendeel
tijdsvolgorde                                       eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte



 

Slide 11 - Tekstslide