Cursus grammatica & formuleren

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Cursus grammatica & formuleren

Oefenen voor de toets.

Grammatica §1

Werkwoord

Welke zin is fout?

1. Een werkwoord heeft altijd een duidelijke betekenis
2. Een werkwoord kan van vorm veranderen.
3. Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of overkomt.

Noteer het werkwoord:
John fietst altijd naar de supermarkt.

Noteer het werkwoord:
De batterijen van onze telefoons zijn leeg.

Grammatica §2

persoonsvorm 

welke twee proeven kun je doen om achter de persoonvorm te komen?

Wat is de persoonsvorm:

Bruno gaat wandelen met zijn hond.

wat is de persoonsvorm:

De muziek dreunde door het huis.

Wat is de persoonsvorm:

Ik ga je gemopper negeren.

Grammatica §3 

lidwoord en zelfstandig naamwoord

Welke drie lidwoorden zijn er?

Kies het zelfstandig naamwoord

1. Die
2. Super
3. Verrassing

Grammatica §4 

onderwerp

Welke vraag stel je om achter het onderwerp te komen?

Kies het onderwerp.

Op de markt staan veel kraampjes.

1. Op de markt
2. Kraampjes
3. veel

Wat is het onderwerp in deze zin:
Het kleinste huisje van de straat is van ons.

Maak met de zinsdelen een zin. Begin met het onderwerp.

houden / een winterslaap / in de winter / veel egels

Formuleren §1 

De- en het-woorden

Welk lidwoord hoort voor het woord?

kast

1. De
2. Het

Welk lidwoord hoort voor het woord?

gedicht

1. De
2. Het

Welk lidwoord hoort voor het woord?

Sleuteltje

1. De
2. Het

Kies het woord dat het beste in de zin past.
Het............. is vanmiddag bezorgd.

1. Bestelling
2. Krant
3. Pakket
4. Fiets

Formuleren §2

Verwijswoorden

Bij een 'het-woord' gebruik je de verwijswoorden:

1. Dat en die
2. Deze en die
3. Deze en dit
4. Dit en dat

De zaal is groot. Ik denk dat er een paar duizend man in deze zaal past.
Waar verwijst 'deze' naar?

Vorige week heb ik een hoesje voor mijn telefoon gekocht en ...... is nu al kapot

1. Dat
2. die

De band geeft morgen het laatste concert. ..... concert is te bekijken via een livestream.

1. Dat
2. Die