Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Gisteren vond ik tien euro op straat.
wwg: vond
De hond van de buurvrouw is erg gemeen.
nwg: is [erg gemeen]
De pelikaan blijkt een goede visser te zijn.
nwg: blijkt [een goede visser] te zijn
Vandaag de dag spelen minder kinderen op straat.
wwg: spelen