Gebiedende wijs, naamvallen & pers. vnw 1e,3e,4e naamval

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Guten Morgen!

Dienstag den 2. Februar 2021

Was werden wir heute machen:

Grammatik C, E, F wiederholen

Aufgabe 33 zusammen machen 

Hausaufgaben: Grammatiktrainer 

Der Imperativ (gebiedende wijs)

Hoe maak je de du-vorm van de gebiedende wijs?

1. Du-vorm gebruiken
2. Du-vorm -st/-t
3. Du-vorm -st
4. Hele werkwoord -st/-t

Hoe maak je de ihr-vorm van de gebiedende wijs?

1. Werkwoord + t
2. Stam+st
3. Stam + t
4. Stam + en

Hoe maak je de Sie-vorm van de gebiedende wijs?

1. Hele werkwoord
2. Werkwoord -en + Sie
3. Hele werkwoord + Sie
4. Gewoon normaal

Wat doe je bij de du & ihr-vorm bij werkwoorden met stam op -d/-t?

Vervoeg het werkwoord "sein" in de gebiedende wijs?

Wat gebeurt er bij de e/i-wechsel?

Wat gebeurt er met werkwoorden met sich erbij?

Naamvallen!

Wat is het stappenplan die je gebruikt voor het bepalen van de naamval?

Welke voorzetsels horen bij de 3e & 4e naamval?

Welke werkwoorden horen bij de 1e, 3e en 4e naamval?

Welke functie heeft de 1e, 3e & 4e naamval in de zin?

Welk stappenplan gebruik je bij de bepaling van de naamval om te bepalen welke vorm van het pers. vnw. je moet gebruiken?

Aufgabe 33 

Wir üben zusammen 

Im Arbeitsbuch

Seite 32 

Kapitel 2

(haar) Wir sehen ....
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

(mij) Ist das für .....?
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

(u) Darf ich .... etwas fragen?
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

(hem) Sie kann nicht ohne .... leben.
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

(wie) Mit ..... gehst du ins Theater?
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

(haar) Wir helfen .... gern.
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

(jullie) Wisst ...., wo er wohnt?
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

(Wie) .... hat die Vase zerbrochen?
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

(hem) Ich gehe nach .... auf die Toilette.
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

(u) Kann ich mit .... mitfahren?
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

(jou) Wir danken .... für deine Hilfe.
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

(jou) Hat er .... sein Zimmer gezeigt?
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

(wie) Gegen .... hat sie etwas?
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

(Zij) .... laufen zur Schule.
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

(ons) Seht ihr .... denn nicht?
1. Welke naamval? 2. Waarom vz, ww, functie?
3. Vertaling pers. vnw

Hausaufgaben für Mittwoch den 3. Februar

Lernen:

Grammatik C, E, F

Machen: 

Aufgabe 33 

Grammatiktrainer paragraaf 2.2 gebiedende wijs Online via Malmberg: (lesstof en dan paragraaf aanklikken)

https:

Bis Morgen!