Welke doelen hebben we behandeld?
Je kan leestekens in zinnen zetten.
Je kan de trappen van vergelijking gebruiken.
Je kunt ei, ij, au, ou c en k woorden schrijven
Je kent meervoudsvormen
Je kent de vormen van het bijvoeglijk naamwoord en kunt deze spellen.
Je kunt als en dan goed gebruiken.