5. Je kunt uitleggen wat de functie is van het kauwen van voedsel en het vermengen van voedsel met speeksel (in je uitleg gebruik je de termen oppervlaktevergroting en amylase).
6. Je kunt de functies van de huig en het strotklepje bij het slikken beschrijven.
7. Je kunt in een figuur de onderdelen van een kies benoemen (cement, glazuur, kaakbot, kroon, tandbeen, tandholte, tandvlees, vezeltjes, wortel) en je kunt de functie van die onderdelen beschrijven.
8. Je kunt het verschil tussen ware en valse kiezen beschrijven.
9. Je kunt het verschil tussen het melkgebit en het blijvende gebit beschrijven.
10. Je kunt uitleggen welke gegevens er in een tandformule staan.
11. Je kunt de bestanddelen en functie van maagsap noemen.