Oefenen met stof periode 3 - deel 2

Oefenen met stof periode 3 - deel 2
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Oefenen met stof periode 3 - deel 2

Slide 1 - Tekstslide

Stof periode 3
  • leesvaardigheid: leestekst
  • literatuurgeschiedenis: parate kennis
  • poëzieanalyse: gedichten, stijlfiguren & beeldspraak
  • verplichte boeken: inhoud en structuur
  • keuzeboeken: structuur

Slide 2 - Tekstslide

Oefenen!
De volgende oefenvragen lijken op die van de toets. Kies steeds het juiste antwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Literatuurgeschiedenis

Slide 4 - Tekstslide

In welke eeuw spreken we van de Verlichting?
A
16e eeuw
B
17e eeuw
C
18e eeuw
D
19e eeuw

Slide 5 - Quizvraag

Sleep de auteur steeds naar de juiste periode of stroming. Er blijft één periode over.
Middeleeuwen
Renaissance
Verlichting
Romantiek
Expressionisme
De grote drie
Multatuli
Paul van Ostaijen
Gerard Reve
Hieronymus van Alphen
Bredero

Slide 6 - Sleepvraag

Hoe noemen we het wereldbeeld van de Middeleeuwen?

Slide 7 - Open vraag

Welke van deze opties was geen onderdeel van het escapisme tijdens de Romantiek?
A
godsdienst
B
verre reizen
C
de dood
D
het huiselijke

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de overkoepelende term voor alle stromingen van de literatuur in de 20e eeuw?
A
relativisme
B
modernisme
C
escapisme
D
expressionisme

Slide 9 - Quizvraag

Welke van deze stromingen is een reactie op het expressionisme?
A
De Tachtigers
B
De Vijftigers
C
De Nieuwe Zakelijkheid
D
De grote drie

Slide 10 - Quizvraag

Welke van deze schrijvers komt uit de Renaissance?
A
Jacob Cats
B
Hella Haasse
C
Paul van Ostaijen
D
Hendrik Marsman

Slide 11 - Quizvraag

Welke van deze schrijvers schreef géén oorlogsliteratuur?
A
Marga Minco
B
W.F. Hermans
C
Harry Mulisch
D
Arnon Grunberg

Slide 12 - Quizvraag

Verplichte boeken

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het vertelperspectief van De eerlijke vinder?
A
ik-perspectief
B
hij/zij-perspectief
C
alwetende verteller
D
meervoudige verteller

Slide 14 - Quizvraag

Wat gebeurt er uiteindelijk met de flippo's van Jimmy?
A
Ze worden weggegeven door Tristan.
B
Jimmy raakt ze kwijt.
C
Ze vallen op de vieze vloer.
D
Ze vallen in het water.

Slide 15 - Quizvraag

Waar speelt het verhaal zich af?
A
Brussel
B
Bovenmeer
C
Viersel
D
Berlaar

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de historische tijd van De eerlijke vinder?
A
jaren '50
B
jaren '10
C
jaren '90
D
jaren '70

Slide 17 - Quizvraag

Wie gaat aan het eind van de novelle dood?
A
Jetmira
B
Paolo
C
Jimmy
D
Tristan

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het vertelperspectief van Neven?
A
hij/zij-verteller
B
meervoudige verteller
C
ik-verteller
D
alwetende verteller

Slide 19 - Quizvraag

Waar speelt het verhaal van Neven zich af?
A
Schiermonnikoog
B
Terschelling
C
Texel
D
Vlieland

Slide 20 - Quizvraag

Waar spelen de flashbacks zich af?
A
Amsterdam
B
Groningen
C
Assen
D
Schiermonnikoog

Slide 21 - Quizvraag

Hoe heet het kind van Arie en Nadia?
A
Suzanne
B
Nadia
C
Paolo
D
Julia

Slide 22 - Quizvraag

Wat eten Robert en Arie op Schiermonnikoog?
A
een wit bolletje met kaas
B
een appel
C
haring
D
worstenbroodjes

Slide 23 - Quizvraag

Bladzijde 36:
'Ze zei het aan de telefoon, ik weet niet met wie ze belde, ik hield me daar niet mee bezig, maar ik stond toevallig in de buurt en ik kon het horen. Die gast is verdomme een kraai die de wolven naar het slachtoffer heeft geleid.'

Slide 24 - Tekstslide

Wie is hier de kraai in het fragment?
A
Arie
B
de vader van Robert
C
Robert
D
Eddie Meta

Slide 25 - Quizvraag

Bladzijde 26:
"En ik heb me achteraf ook, dat moet ik eerlijk toegeven, als een echte kraai met de restjes gevoed, met wat de wolven voor de vogels laten liggen."

Slide 26 - Tekstslide

Wie worden er bedoeld met de wolven?
A
de mensen van de instelling
B
de mensen op de veerboot
C
zijn familie
D
drugscriminelen

Slide 27 - Quizvraag

Gedichten, stijlfiguren en beeldspraak

Slide 28 - Tekstslide

Wat is enjambement?
A
het ritme van een gedicht
B
het rijmschema van een gedicht
C
een vaste dichtvorm
D
een aparte manier van regels afbreken

Slide 29 - Quizvraag

Enjambement
Ik ben dichter
bij de waarheid
Ik ben dichter
bij de gratie van God.

Het is nu toch echt
tijd
om te beginnen.

Slide 30 - Tekstslide

1889: Mei
Een nieuwe lente en een nieuw geluid:
Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,
Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht
In een oud stadje, langs de watergracht -

In huis was 't donker, maar de stille straat
Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat
Nog licht, er viel een gouden blanke schijn
Over de gevels in mijn raamkozijn.







Dan blies een jongen als een orgelpijp,

De klanken schudden in de lucht zoo rijp
Als jonge kersen, wen een lentewind
In 't boschje opgaat en zijn reis begint.

- Herman Gorter-



Slide 31 - Tekstslide

Wat is het rijmschema van dit gedicht?

Slide 32 - Open vraag

Hoe heet de rijmsoort die in dit gedicht wordt toegepast?
A
rijmend rijm
B
omarmend rijm
C
gepaard rijm
D
gekruist rijm

Slide 33 - Quizvraag

1889: Mei
Een nieuwe lente en een nieuw geluid:
Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,
Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht
In een oud stadje, langs de watergracht -

In huis was 't donker, maar de stille straat
Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat
Nog licht, er viel een gouden blanke schijn
Over de gevels in mijn raamkozijn.







Dan blies een jongen als een orgelpijp,

De klanken schudden in de lucht zoo rijp
Als jonge kersen, wen een lentewind
In 't boschje opgaat en zijn reis begint.

- Herman Gorter-



Slide 34 - Tekstslide

Welke van deze zinsdelen is een voorbeeld van alliteratie?
A
vergaarde schemer
B
stille straat
C
aan de lucht blonk laat
D
als jonge kersen

Slide 35 - Quizvraag

Welke van deze zinsdelen is een voorbeeld van assonantie?
A
vergaarde schemer
B
stille straat
C
aan de lucht blonk laat
D
als jonge kersen

Slide 36 - Quizvraag

'Een nieuwe lente en een nieuw geluid.'
Hoe heet dit stijlfiguur?
A
enumeratie
B
paradox
C
repetitio
D
antithese

Slide 37 - Quizvraag

'De klanken schudden in de lucht zoo rijp'
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metonymia
B
metafoor
C
synesthesie
D
personificatie

Slide 38 - Quizvraag

'Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,
Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht'
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
synesthesie
B
vergelijking
C
metafoor
D
metonymia

Slide 39 - Quizvraag

'Een nieuwe lente en een nieuw geluid:
Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,
dat ik vaak hoorde voor een zomernacht'
Welk stijlfiguur kan je hier herkennen?
A
eufemisme
B
paradox
C
understatement
D
antithese

Slide 40 - Quizvraag

Leesvaardigheid

Slide 41 - Tekstslide

Waar bevindt zich vaak de hoofdgedachte van een tekst?
A
in de eerste alinea
B
in de laatste alinea
C
in de hele tekst
D
in de tweede alinea

Slide 42 - Quizvraag

Welke van deze tekstsoorten past bij een argumentatiestructuur?
A
beschouwing
B
uiteenzetting
C
betoog
D
recensie

Slide 43 - Quizvraag

Welke van deze tekstsoorten past bij een probleem-oplossingsstructuur?
A
uiteenzetting
B
beschouwing
C
betoog
D
recept

Slide 44 - Quizvraag

Welke van deze signaalwoorden is een voorbeeld van een toelichtend verband?
A
daarentegen
B
zoals
C
doordat
D
indien

Slide 45 - Quizvraag

Wat is het verband in deze zin:
'Het is van belang om elkaar te helpen, ook als het niet meteen kan.
A
tegenstellend
B
doel-middel
C
oorzakelijk
D
redengevend

Slide 46 - Quizvraag

'De opwarming van de aarde gaat over risico’s die je met alleen nieuwe technologie niet verandert, ook ons gedrag moet ingrijpend veranderen. Dat geldt ook voor privacy.’
Welk tekstverband zien we hier?

A
voorwaardelijk
B
opsommend
C
vergelijkend
D
samenvattend

Slide 47 - Quizvraag