lees mee hoofdstuk 1

spreekoefeningen:

grammatica 

luisteroefening

lezen: beter lezen



werken met de computer
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

spreekoefeningen:

grammatica 

luisteroefening

lezen: beter lezen



werken met de computer

Slide 1 - Tekstslide

bij de fietsenmaker
  1. Waarom is de fiets kapot gegaan?
  2. Wat was er met het been van de mevrouw?
  3. Wat was er ook kapot?
  4. Wat gaat de fietsenmaKer met de band doen?
  5. wanneer is de fiets klaar?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

uitdrukking
letterlijk/ figuurlijk
  1. Zij zit met de handen in het haar
  2. Hij eet met lange tanden
  3. Knoop dat in je oren!

Slide 4 - Tekstslide

  • 1. Hij heeft een oogje op haar.
  • 2. Hij neemt hem bij de neus
  • 3.Dat ligt voor de hand


  • 4. Hij steekt de handen uit de mouwen 


A. Dat is te verwachten

B. Hij houdt hem voor de gek

CHij gaat hard aan het werk 

D. Hij vindt dat meisje leuk.

Slide 5 - Tekstslide

de titel =
naam van de tekst
de inleiding - de lead
de eerste alinea

Slide 6 - Tekstslide

de alinea =
stuk van de tekst
de bron van de tekst
Daar komt de tekst vandaan

Slide 7 - Tekstslide

vet = dikgedrukt
cursief = schuingedrukt

Slide 8 - Tekstslide

de kopjes
de tussenkopjes
het slot
het einde van de tekst

Slide 9 - Tekstslide

het patent
Patent hebben op....
produceren
= maken

Slide 10 - Tekstslide

het katoen
de denim de spijkerbroek is gemaakt van denim

Slide 11 - Tekstslide

bevestigen =
vastmaken
goedkoop = niet duur

Slide 12 - Tekstslide

wijd
Deze broek heeft wijde pijpen
strak    Die broek zit strak, hij heeft smalle pijpen

Slide 13 - Tekstslide

verlopen = afgelopen
Mijn code is verlopen
bestaan  Onze planeet bestaat al miljoenen jaren

Slide 14 - Tekstslide

het wasvoorschrift
de advertentie

Slide 15 - Tekstslide

de aankondiging
de spelregels = hoe speel je het spel

Slide 16 - Tekstslide


A
hoesten
B
griep
C
rillen
D
bibberen

Slide 17 - Quizvraag


A
het wasvoorschrift
B
de aankondiging
C
de inleiding
D
de spelregels

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de bron van een tekst?
A
de alinea van een tekst
B
waar de tekst vandaan komt
C
het einde
D
waar de tekst begint

Slide 19 - Quizvraag

de .............broek
A
groen
B
mooje
C
korte
D
lang

Slide 20 - Quizvraag

De .............schildpad
A
traag
B
traage
C
traagge
D
trage

Slide 21 - Quizvraag


A
het patent
B
de advertentie
C
vastmaken
D
goedkoop

Slide 22 - Quizvraag


A
cursief gedrukt
B
recht gedrukt
C
dikgedrukt
D
vet gedrukt

Slide 23 - Quizvraag


A
het wasplaatje
B
het wasvoorschrift
C
het wasnaschrift
D
het wasschrift

Slide 24 - Quizvraag


A
het voorschrift
B
de aankondiging
C
de advertentie
D
de spelregels

Slide 25 - Quizvraag

De gasten zijn ........
kinderen
A
voornaam
B
eerlijk
C
bijzonder
D
voornamelijk

Slide 26 - Quizvraag

De broek heeft .....pijpen
A
kleine
B
weide
C
wijde
D
smalle

Slide 27 - Quizvraag

grammatica -woordsoorten
  1. werkwoord-- verb
  2. zelfstandig naamwoord - noun
  3. bijvoeglijk naamwoord - adjective
  4. voorzetsels-  preposition
  5. lidwoorden -articles

Slide 28 - Tekstslide

0

Slide 29 - Video

bijvoeglijke naamwoorden
het is warm               de warme dag
het is koud               de koude dag
de jas  is goedkoop    de goedkope jas
de jas is duur     de dure jas
de trui is kort        de korte trui
de broek is lang        de lange broek
het huis is hoog         het hoge huis  

Slide 30 - Tekstslide

slim                     slimme
krom                  kromme
hoog                     hoge
laag                      lage
dun                       dunne 
lief                     lieve
gek                      gekke 
rood rode

nieuw                 nieuwe
oud                      oude
groot                  grote
klein                  kleine
dik                    dikke
mooi                     mooie
groen                  groene 

Slide 31 - Tekstslide

rood             ro-de
ee - e                  geel                 ge-le
     aa -  a                 traag             tra- ge 
  uu -u                   duur               du-re 
dik       di-kke  
vlug    vlu-gge

Slide 32 - Tekstslide