Interrogative Pronouns

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What are we going to do today?
Wordle
Elections USA
New Grammar
practice
5- minute break
Studying for vocab - Gimkit
End of the lesson & reflection

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Learning goals
At the end of the lesson, you can explain in your own words when you use which interrogative pronouns.

At the end of the lesson you can apply the correct interrogative pronouns in the correct context.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

timer
0:30
which interrogative pronouns do you know?
(vragende voornaamwoorden)

Slide 6 - Woordweb

Het vragend voornaamwoord - who, what, which, whose
In het Engels heb je vier vraagwoorden waarmee je vraagt naar wie of naar wat: who, what, which en whose.
Interrogative pronouns
Interrogative pronouns are 'vragende voornaamwoorden' in Dutch, and we use them solely in interrogative sentences (vraagzinnen)

Who     /    Whose     /    Whom     /   What   /    Which  /   Why

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Who-Whose- Whom??

Personen= who
Van wie, bezit= whose
Na voorzetsel (to, from, with, etc). = whom






Who is that man?
Whose laptop is this?
With whom did you go to school?
That is the person to whom I sold my car.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WHAT/ WHICH
What: keuze uit enorm veel of onbeperkt
Which: de keuze is beperkt
What countries would you like to visit?
Which countries have you visited?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WHERE/WHEN
Where: verwijst alleen naar een plaats
When: verwijst naar tijd.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LET OP:
Het Nederlands werkt anders dan het Engels! (OMGinorite)
Where gebruik je alleen bij een specifieke plek.
Het Nederlands is vrijer: "Waar kijk je naar?"
In English: what are you looking at? (want veel keuze), niet Where are you looking at?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun.

____ is that strange girl?
A
When
B
Who
C
Which
D
Why

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun.

____ is the nearest supermarket?
A
Why
B
When
C
Where
D
Who

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun:
________ car do you want?
A
Who
B
Which
C
What
D
Why

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun:
_______ are you doing today?
A
Why
B
Which
C
When
D
How

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct interrogative pronoun:
_________ shoes are these?
A
Why
B
Whose
C
How
D
Where

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the blanks with an interrogative pronoun

_____________ of these movies have you seen?

A
whom
B
what
C
which
D
whose

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the blanks with an interrogative pronoun

­­­­­­­­­­­­­____________ would you prefer, candy or chocolate?
A
who
B
whom
C
which
D
What

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Complete the following sentences using the correct interrogative pronouns.

­­­­­­­­­­­­­____________ is knocking at the door?
A
who
B
whose

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Get to work!
P. 20: A en B

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Checking learning goals:
At the end of the lesson, you can explain in your own words when you use which interrogative pronouns.
At the end of the lesson you can apply the correct interrogative pronouns in the correct context.


😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Deze slide heeft geen instructies