In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Onderdelen in deze les
Les 1 - Debatteren introductie
Les 1 Debatteren
Introductie
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen Les 1
Je weet wat een debat is
Je weet wat het verschil is tussen een discussie en een debat
Je weet waarom we gaan debatteren
Je weet wat we de komende weken gaan doen
Slide 2 - Tekstslide
Een debat, wat is dat eigenlijk?
Slide 3 - Open vraag
Een debat is een discussievorm waarbij een stelling wordt verdedigd of juist bestreden.
Eigenlijk is het een sport: duelleren met woorden.
Slide 4 - Tekstslide
Bekvechten voor gentlemen
Het is de kunst om je wapens (woorden) zo goed mogelijk in te zetten.
Het is een strak geregisseerde sport: je houdt je keurig aan de regels en laat je tegenstander uitspreken.
Het publiek is stil en bemoeit zich niet met de strijd op het toneel.
Een debat is géén voetbalwedstrijd!
Slide 5 - Tekstslide
Weet je nog wat het verschil is tussen een discussie en een debat?
Slide 6 - Open vraag
Discussie
Al pratend positie innemen
Overtuigen van je gesprekspartner
Geen regels
Eindoordeel op basis van gevoel
Debat
Van tevoren geformuleerde stelling
Overtuigen jury en publiek
Duidelijke regels
Eindoordeel op basis van vooraf afgesproken criteria
Slide 7 - Tekstslide
Heb je een idee waarom we het belangrijk vinden om jullie te laten debatteren?
Slide 8 - Open vraag
Voordelen debatteren
Je leert overtuigender te spreken
Je leert je mening duidelijk te verwoorden
Je leert beter naar elkaar te luisteren
Je leert kritisch te denken
Je leert onderzoek te doen voor je iets beweert
Je leert respect te hebben voor de standpunten van een ander
Je leert dat er altijd meerdere kanten aan een verhaal zitten
Slide 9 - Tekstslide
Beoordeling - PTA
Aanwezigheid
Beroepshouding/inzet Beoordeling debatteren tijdens PTA-week
Slide 10 - Tekstslide
Voorbeeld debat
Hoe ziet jullie debat er straks uit?
Kijk mee naar een opname van het NK Debatteren waarbij twee mbo-klassen met elkaar in debat gaan over de stelling 'Iedere mbo-stage moet worden beloond met het minimumloon'.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Les 2 - Debatteren argumenten, feiten, meningen, conclusie
Les 2 Debatteren
Feit, mening, argument, conclusie
Slide 13 - Tekstslide
Feit
Uitspraak over iets wat waar is of niet waar
Een feit kun je controleren
Bijvoorbeeld:
De bevolking van Nederland bestaat uit 17,8 miljoen mensen (2023).
Slide 14 - Tekstslide
Mening (standpunt)
Wat iemand ergens van vindt
Het is niet controleerbaar
Je kunt het ermee eens of oneens zijn
Signaalwoorden: ik vind, volgens mij, naar mijn mening
Bijvoorbeeld:
Ik vind het goed dat kinderen kleedgeld krijgen.
Slide 15 - Tekstslide
Argument (reden)
Een argument is een uitleg waarmee je een standpunt verdedigt.
Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers
Bijvoorbeeld:
Ik vind het goed dat kinderen kleedgeld krijgen (standpunt), want dan leren ze met geld omgaan (argument).
Slide 16 - Tekstslide
Een goed argument...
... is steekhoudend. Met andere woorden: het klopt.
... is relevant. Met andere woorden: het gaat over het onderwerp / de stelling.
... is het meest krachtig wanneer het gebaseerd is op feiten en soms zelfs ondersteund met cijfers.
... is minder krachtig wanneer je jouw eigen oordeel of mening erin meeneemt.
Maar misschien nog wel het allerbelangrijkste...
Slide 17 - Tekstslide
Het belang van een goed argument
Met goede argumenten kun je je standpunt succesvol brengen en verdedigen.
Met goede argumenten vergroot je je geloofwaardigheid en kun je mensen overtuigen.
Dit is nodig om goed te kunnen
debatteren, maar ook in het
dagelijks leven komt het goed
van pas...
Slide 18 - Tekstslide
Conclusie
Als alle argumenten (redenen) gegeven zijn, volgt er vaak een conclusie.
Deze bestaat uit een korte herhaling van het standpunt en de argumenten.
Signaalwoorden: dus, kortom, dat betekent
Bijvoorbeeld:
Het is dus goed dat kinderen kleedgeld krijgen, want dan leren ze met geld omgaan en voelen ze zich zelfstandiger.
Slide 19 - Tekstslide
BE THE ARGUMENT!
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Kun je er zelfverzekerd uitzien, ook al ben je dat niet?
JA! Dat kan!
Bij iedere presentatie zijn drie dingen belangrijk:
1. De inhoud (wat je zegt: weet je waar het over gaat?)
2. De manier waarop je het zegt.
3. Non-verbale communicatie (met andere woorden wat je uitstraalt / hoe je erbij staat / hoe je kijkt).
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Video
Je voeten
Sta stevig op twee benen. Niet wiebelen.
Zet je voeten niet te dicht bij elkaar (niet stabiel)
en ook niet te ver uit elkaar.
Houd je voeten recht vooruit.
Slide 24 - Tekstslide
Je ogen
Maak oogcontact met alle aanwezigen.
Of doe op z'n minst alsof (en kijk in plaats daarvan over de mensen heen).
Lees niet voor! Een blaadje met steekwoorden is prima.
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Video
Als je gaat debatteren, is de ene groep voor en de andere groep tegen de stelling.
Een stelling is een standpunt of mening over hoe iemand vindt dat het zou moeten zijn.
Voorbeelden van stellingen:
Energiedrankjes moeten verboden worden.
Ouders moeten zelf de schoolboeken van hun kinderen betalen. Je kunt het hiermee eens of oneens zijn.
Slide 27 - Tekstslide
In een debat bedenk je argumenten voor of tegen de stelling. Je geeft dus redenen waarom je het eens of oneens bent met de stelling.
Maar hoe bedenk je die argumenten?
Stel jezelf drie vragen:
1. Over welk probleem gaat de stelling? Waarom is dat erg?
2. Wat zijn de voordelen (als je voor de stelling bent)? Wat zijn de nadelen (als je tegen de stelling bent)?
3. Wie zijn er bij de stelling betrokken? Waarom is de stelling goed (voor) of slecht (tegen) voor de betrokken partijen?
Slide 28 - Tekstslide
AUB
Argument
Uitleg
Bijvoorbeeld
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Video
Les 4 Debatteren - Hoe verzin je een sterk argument?