Olke VWO 5 (H13-15)

Toegevoegde waarde





toegevoegde waarde = omzet - inkoopwaarde (van de omzet) = productie = inkomen bedrijf
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Toegevoegde waarde





toegevoegde waarde = omzet - inkoopwaarde (van de omzet) = productie = inkomen bedrijf

Slide 1 - Tekstslide

Productiefactoren & Inkomen

Slide 2 - Tekstslide

Primair inkomen
Primair inkomen (loon, pacht, huur, rente en winst)
+ Sociale uitkeringen en toeslagen (huur, zorg en kinderopvang)
- Belastingen en sociale premies (progressief)
= Secondair inkomen = netto besteedbaar inkomen

Primaire inkomens (loon, pacht, huur, rente en winst) dragen bij aan de productie, overdrachtsinkomens (sociale uitkeringen en toeslagen) niet!

Slide 3 - Tekstslide

Primair inkomen

Slide 4 - Tekstslide

Toegevoegde waarde (bedrijven)

Slide 5 - Tekstslide

Toegevoegde waarde (overheid)

Slide 6 - Tekstslide

Bruto Binnenlands Product (BBP)
BBP is de productie van alle commerciële en
niet-commerciële bedrijven bij
elkaar opgesteld
=
Bruto Binnenlands Inkomen (BBI)



Slide 7 - Tekstslide

BBP objectief en subjectief
                                via de productie                                                via het inkomen
                           (objectieve methode)                                  (subjectieve methode)

Slide 8 - Tekstslide

Reëel inkomen

Slide 9 - Tekstslide

Welvaart (maatstaven)
1. BBP per inwoner, nadelen:
  • zegt niets over verdeling
  • neemt vrijwilligerswerk en huishoudelijk werk niet mee
  • neemt zwart werk niet mee
2. Groene BBP
  • gaat uit van BBP
  • neemt natuur, milieu en duurzaamheid ook mee
3. Human Development Index (HDI)
  • gaat uit van het BBP
  • neemt volksgezondheid (m.n. levensverwachting) en niveau van scholing ook mee

Slide 10 - Tekstslide

Economische kringloop (model)

Slide 11 - Tekstslide

Economische kringloop
  • gaat over bestedingen
  • tussen 5 economische sectoren (gezinnen, bedrijven, financiële instellingen, overheid en buitenland)
  • het is een vereenvoudigde weergave van de geldstromen tussen deze sectoren (geen stromen van goederen, diensten en productiefactoren)
  • voor elke sector geldt: ingaande geldstroom = uitgaande geldstroom

Slide 12 - Tekstslide

Economische kringloop (formules)
  • Y = C + B  + S                        (BBI = bestedingen van gezinnen = BBI)
  • Y = C + I + O + E - M           (BBI = bestedingen aan bedrijven = BBP)
  • particulier spaarsaldo = S - I
  • overheidssaldo              = B - O
  • nationaal spaarsaldo  = (S - I) + (B-O)
  • saldo buitenland           = E - M (saldo lopende rekening betalingsbalans)
  • (S - I) + (B - O) = (E - M)

Slide 13 - Tekstslide

BBP / BBI berekenen







        
of       = C + B + S

Slide 14 - Tekstslide

Bruto Binnenlands Product (BBP)
De hoogte van het BBP wordt bepaald door 2 factoren:
  1. de productiecapaciteit (= aanbodzijde = structuur) bestaat uit de maximale productie van alle productiefactoren in een land (hoofdstuk 3)
  2. de bestedingen (= vraagzijde = conjunctuur) komen van de 4 sectoren in de economische kringloop (hoofdstuk 4):
        consumenten, bedrijven, overheid en buitenland
        Y = C + I + O + (E - M)



Slide 15 - Tekstslide

Bruto Binnenlands Product (BBP)

Slide 16 - Tekstslide

Conjunctuur

Slide 17 - Tekstslide

Conjunctuurbeleid
Anti- en procyclisch conjunctuurbeleid
Ingebouwde (automatische) stabilisatoren zijn sociale uitkeringen en progressieve belastingen.

Slide 18 - Tekstslide